
Tussen twee vuren
De olieraffinaderij van Shell in Pernis kreeg het tijdens de Tweede Wereldoorlog zwaar te verduren. Eerst was het een belangrijk doelwit van Britse bombardementen. Aan het einde van de oorlog richtten de Duitsers er vernielingen aan. Het aantal slachtoffers bleef beperkt tot twaalf, de materiële schade was enorm. Hoe Shell Pernis tussen twee vuren lag.
Door Matthijs Timmers op 14 apr. 2020
Allereerst: Britse bommen op een raffinaderij in Nederland? Het was toch oorlog met de Duitsers? Dat klopt inderdaad, maar nadat in mei 1940 de oorlog uitbreekt in Nederland, komt de olieraffinaderij in Pernis al snel in handen van de Duitsers. Verwalter Ritter von Klass, een blonde man met indringende blik, zwaait er de scepter, vanuit Shells hoofdkantoor in Den Haag. De raffinaderij is een belangrijke strategische bezetting voor de Duitsers, omdat met de olieproducten uit Pernis de Duitse oorlogsmachine te voeden is. Hierop rijden de Duitse tanks, vaart de Kriegsmarine en vliegen de Duitse bommenwerpers. Voor de Britse geallieerden is er daarom alles aan gelegen om de raffinaderij, en daarmee dus ook het Duitse leger, flink te ontregelen.
Olievoorraden vermengen
Al in de meidagen van 1940, net voordat de Duitsers de raffinaderij innemen, vindt ontregeling plaats door de aanwezige olievoorraden met elkaar te vermengen. Dit maakt de olie onbruikbaar. Ook gaat de brand in verschillende opslagtanks. Dat zal ze leren. Veel effect heeft dit niet. De raffinaderij komt na de bezetting snel terug in bedrijf. Vanaf de meidagen van 1940 tot het einde van dat jaar maken de installaties in totaal nog zo’n 300.000 ton aan producten, ongeveer 20% van de normale jaarlijkse productie. Die producten gaan voor het grootste gedeelte naar Duitsland.
Ontelbare uren
Dan maar ontregelen door de lucht. Daar heeft historicus Jac. J. Baart de afgelopen jaren een heuse studie van gemaakt. Op zijn Papendrechtse zolderkamer heeft de geboren Rotterdammer de geallieerde bombardementen op Rotterdam minutieus gereconstrueerd. De gepensioneerde historicus (77) analyseerde honderden rapporten, logboeken en verslagen van de Duitse Wehrmacht, van de Engelsen en van de politie. Hij las boeken over de oorlog, ploos Amerikaanse en Duitse archieven uit, bekeek privébeelden uit de oorlogsdagen en spitte in kranten en magazines zoals de bedrijfskrant van Shell Pernis ‘Onder de Vlam’.
“Geen idee, ontelbaar…”, beantwoordt hij de vraag hoeveel uur hij op zijn sobere zolderkamer heeft doorgebracht. Die oorlog is zijn passie geworden. Baart zou niet precies meer weten hoe dat zo is gekomen. Wellicht door zijn vroegere werk, in de Rotterdamse haven, speculeert hij. Via de liefde voor de scheepvaart naar interesse in oorlogsschepen. En van de schepen naar de bommenwerpers. Zo sprokkel je, al speurend, een omvangrijk oorlogsarchief bij elkaar. In die ontelbare uren op zijn zolderkamer heeft Baart een gedetailleerd overzicht gemaakt van ‘de ontvangende zijde’, zoals hij het met bommen bestrooide Rotterdamse grondgebied ten tijde van de oorlog omschrijft.

Brisant- en brandbommen
Baart rolt zijn sleetse bureaustoel richting een van zijn twee computers, die allebei vol staan met oorlogsdocumentatie. Met zijn muis klikt hij voorzichtig door zijn geordende mappen. Hij buigt richting beeldscherm om te kijken of zijn cursor goed staat en opent een document. Hierin heeft hij in tabelvorm alle verschillende soorten bommen op datum van inslag gecategoriseerd en geordend. Het waren voornamelijk brandbommen van verschillend formaat, en zogenoemde brisantbommen, blijkt uit de gegevens. Droogjes vertelt hij: “Brisantbommen, dat waren de grootste. Ze hadden een dikke stalen wand, die in scherven uit elkaar spatte en veel schade aanrichtte.” Baart noteerde 115 bombardementen op Rotterdam in 1940. In dat jaar vielen 1.397 brisantbommen en 5.835 brandbommen uit de lucht. Het jaar erop 3.208 brisantbommen en 34.508 brandbommen. En ga zo maar door.
Elf koeien dood
Baart: “De meeste kwamen in weilanden terecht hoor. Die bombardementen waren verre van secuur. De Duitsers en de Engelsen zijn de oorlog in gegaan met richtmiddelen uit de Eerste Wereldoorlog.” Tijdens zijn zoektocht stuitte hij op bijzondere details die het gebrek aan precisie onderstreepten. “Dat er bij een bombardement elf koeien omkwamen in een weiland bij Schipluiden, bijvoorbeeld.” Later in de oorlog verbeterde het materieel en dus ook de doeltreffendheid van de bombardementen. “Zeker toen de Amerikanen gingen meedoen. Die hadden goeie spullen”, weet Baart.
Eerste serieuze bombardement
De olieactiviteiten in Pernis krijgen het voor het eerst zwaar te verduren in de nacht van 20 op 21 mei 1940, anderhalve week na de Duitse bezetting. Niet dat de bommen zo zwaar zijn. En het zijn er ook niet eens zo veel: twintig. Doeltreffend zijn ze wel. Maar liefst veertien opslagtanks vliegen in brand. Een brand die nog dagenlang hevig woedt, mede door de wind die opsteekt. De Duitsers hebben de grootste moeite de brand onder controle te krijgen. Ze moeten zelfs extra bluspoeder uit Hamburg laten aanrukken. Pas na zes dagen is het vuur gedoofd. Ondanks de grote schade heerst er voornamelijk een gevoel van opluchting bij de Duitsers; de bommen kwamen terecht op de opslagtanks met olie aan de Vlaardingse kant van de Maas en gelukkig niet op de raffinaderij van Pernis. Want dan zou de schade helemaal niet te overzien zijn geweest. Deze eerste serieuze aanval zorgt er wel voor dat de Duitsers maatregelen nemen tegen de gevaren van de geallieerde bombardementen. Zo komt op het terrein luchtafweergeschut. Ook krijgt een Duitse brandweerploeg een vaste standplaats op het terrein. En om risico’s te spreiden, verdelen de Duitsers de olievoorraden zo veel mogelijk over verschillende opslagtanks.

Camouflageverf
Jac. Baart laat een foto zien van een aantal opslagtanks die stuk voor stuk zijn voorzien van een laag camouflageverf. “Zo zorgden de Duitsers ervoor dat de affinaderij van Pernis moeilijk te zien was vanuit de lucht.” Om de bescherming compleet te maken, zijn stenen wallen rond de tanks aangelegd, tegen rondvliegende scherven. “Pernis produceerde in die tijd ook weinig benzine”, gaat Baart verder. “Bij het maken van benzine was het noodzakelijk te fakkelen. En zo’n vlam maakt de raffinaderij natuurlijk kwetsbaar voor luchtaanvallen. Daarom lag het accent van de productie voornamelijk op asfalt. Daarvoor was fakkelen niet nodig.”
Onder vuur
In de maanden erna nemen de Britten de raffinaderij in Pernis regelmatig onder vuur. Sommige bombardementen zijn zo heftig dat de aanwezige Shell-medewerkers met nachtdienst hun schuilkelder op en neer voelen golven. De meest doeltreffende aanval is die in de nacht van 11 op 12 mei 1941. De nacht is helder, de maan vol en het zicht goed. Drie Engelse Wellington-bommenwerpers vliegen over Rotterdam. De eerste bommenlading valt in een weiland bij Maasland, de tweede vlakbij Schiedam. De bemanning van het derde toestel, dat voor de eerste keer op missie is, treft wel doel. Verschillende stoom- en olieleidingen gaan eraan, net zoals een transformatorstation en een koelinstallatie. Ook de teer- en asfaltfabriek en de bijbehorende opslagtanks voor bitumen krijgen het zwaar te verduren. Het duurt nog weken voordat de installaties in Pernis weer enigszins zijn hersteld.
Theezakjes
Ondanks zijn ietwat troebele blik – Baart herstelt voorspoedig van een staaroperatie – beginnen zijn ogen opeens te glinsteren. “Kijk nou”, wijzend naar zijn computerscherm met hierop een uitgebreid rapport over deze luchtaanval. “Wat die Wellingtons aan boord hadden. Tien brisantbommen en 250 brandbommen van vier pond. Maar ook een baal vol theezakjes uit Nederlands- Indië, dat toen nog niet bezet was. Die werden mee gegooid. ‘Houd moed’ stond erop. Die theezakjes waren bedoeld om de Nederlandse burgers een hart onder de riem te steken. Ze zijn zeer zeldzaam, er zijn er maar heel weinig van teruggevonden. Ga maar na. Als iemand zo’n zakje vond, dan nam 'ie het mee naar huis natuurlijk.”
Duitse vernielingen
Gedurende de oorlog nemen de geallieerde bombardementen op Pernis verder af. Vanaf 1943 zijn het de Duitsers die de raffinaderij langzaamaan maar stelselmatig ontmantelen. Beschadigde opslagtanks voeren ze af naar onder meer Roemenië, zo is te lezen in een jubileumeditie van Onder de Vlam, uit 1977. Tegen het einde van de oorlog, na de Dolle Dinsdag in september 1944, blazen de Duitsers bijna alle nog aanwezige tanks op. “Ze legden dan ontstekingskoorden met springstof om zo’n tank heen. Dan bouwt zich heel snel een gigantische druk op. En dan vliegt het dak eraf.” Baart zag er privéfilmbeelden van, gemaakt door iemand die woonachtig was vlakbij het terrein. “Spectaculaire beelden hoor.” De Duitsers beschadigen, pikken, verbranden en vernielen aan het einde van de oorlog ook al het andere materieel op het terrein. Het is een chaos. Zo’n grote, dat medewerkers betwijfelen of herstel ooit mogelijk zal zijn. Gelukkig blijken de destillatie- en kraakinstallaties nog te repareren. Verder is het leeg en kapot, daar in Pernis. De treurige eindafrekening na de oorlog: 144 bedrijfspompen vermist, 240 elektromotoren, 206 meet- en regelinstrumenten, 1.770 afsluiters, 17.600 meter stalen pijp, 140 tankwagons, alle gereedschappen en bijna al de magazijnvoorraad. Van de 304 tanks zijn er 70 vernietigd en 204 opgeblazen. Van de oorspronkelijke opslagcapaciteit van 745.000 kubieke meter is nog een schamele 14.000 kubieke meter over. Het herstel van de raffinaderij van Pernis zal nog jaren in beslag nemen.
Target Rotterdam
Samen met historicus Lennart van Oudheusden werkte Jac. J. Baart de afgelopen jaren aan Target Rotterdam. In dit omvangrijke boek reconstrueren de auteurs de geallieerde bombardementen op Rotterdam en omgeving tijdens de Tweede Wereldoorlog.