Thuis op het water

Het hoofdkantoor op de noordelijke oever naast de Van Brienenoordbrug in Rotterdam oogt nieuw en modern alsof het vorige week is geopend, maar staat er al vijf jaar. De wortels van Van Oord gaan echter bijna 150 jaar terug. In die periode groeide het familieconcern uit tot een wereldspeler met een omzet van meer dan 2,5 miljard euro. Dat is meer dan twaalf keer zoveel als twintig jaar geleden.

Het bouwen van windparken op zee is de jongste loot aan de stam. De groei van de offshore windactiviteiten verloopt stormachtig en komt steeds dichter in de buurt van een derde van de totale omzet.

Het is een succesverhaal vol Hollands Glorie, familiaal ondernemerschap en een markt die alsmaar groter wordt. Toch is CEO Pieter van Oord niet zonder zorgen. “De kosten van windenergie moeten nog verder omlaag. Pas als de stroomprijs zonder subsidie concurrerend is, is de sector echt duurzaam.”

Waarom koos een van huis uit bagger­onderneming voor activiteiten in de offshore windindustrie?

“Dat is minder onlogisch dan het op het eerste gezicht lijkt. Wij zijn als Van Oord al sinds de jaren zeventig actief in de olie en gas offshore-industrie op de Noordzee, bijvoorbeeld met het voorbereiden en beschermen van pijpleidingen. Toen ontstond in 2002 de mogelijkheid om samen met Mammoet, toen nog het bedrijf van de familie Van Seumeren, een samenwerkingsverband op te richten. Zij zouden hun kennis van bijvoorbeeld hijsen inbrengen en wij van de meer nautische aspecten. We hebben toen meteen samen het eerste speciaal voor de industrie toegeruste schip laten bouwen, de Jumping Jack. De eerste grote klus was het plaatsen van tachtig funderingen voor windpark Horns Rev voor de westkust van Denemarken.”

Maar die joint venture is in 2008 ontbonden. Waarom ging Van Oord toch door in de windsector?

“Achteraf gezien waren we te vroeg. De bezet­tings­graad van die specialistische schepen lag simpelweg te laag. Dat we door­gingen had onder meer te maken met het ondernemerschap dat in dit bedrijf verankerd ligt. Dat inhoudt dat je in het leven dingen doet die je nog nooit eerder hebt gedaan. En ja, we zijn ook een beetje eigenwijs. Wij zagen een marktsegment ontstaan dat slecht bediend werd door de maritieme markt. En daarmee was het ook een kans voor ons.”

Desondanks was die keuze niet direct een doorslaand succes …

“Nee, maar we zagen wel dat offshore wind meer groeipotentie had dan voorheen. En er waren ook grote projecten voor bijvoorbeeld de Nederlandse kust met Gemini en Luchter­duinen. Die hebben ons ook geleerd hoe we beter en efficiënter kunnen bouwen op zee. Alleen zat het sentiment de sector in die eerste jaren niet mee. We moesten als branche vechten tegen het gevoel dat windmolens draaien op subsidies in plaats van wind.”

En ongelukkigerwijs werd van de offshore-aannemer ook gevraagd een groter financieel risico te lopen bij de bouw en ontwikkeling van zo’n windpark …

“Dat is juist. Achteraf gezien is dat voor ons gunstig geweest. Als bruintje het kan trekken, geeft het je een voorsprong op concurrenten die niet die financiële armslag hebben. Het heeft ons ook geholpen een stap te maken in de ambitie om van installateur door te groeien naar een bedrijf dat ook ontwerpt en begeleidt. We zijn uitgegroeid tot een EPC-contractor (EPC staat voor Engineering, Procurement, and Construction, ofwel Ontwerp, Inkoop en Constructie/red), in de wind noemen we dat Balance of Plant-contractor.”

Ligt in de ontwikkeling ook de reden om samen met bijvoorbeeld Eneco een consortium te vormen voor een tender voor een concessie in de Borssele-blokken op de Noordzee?

“Het past inderdaad bij onze ambitie om meer te doen dan installatie en transport, we zijn tenslotte een maritieme aannemer. We waren met Eneco en Vestas al een heel eind toen daar een belletje van Shell kwam. Of ze mee konden doen. Dat had ik niet zien aankomen maar tegen zoveel kennis van grote, ingewik­kelde projecten op zee, zeg je geen nee. En misschien geeft het ook mogelijkheden op markten buiten Noordwest-Europa, als Shell daar ook parken wil bouwen ... Wij kennen de internationale wateren als geen ander.”

De sector lijkt in Nederland alleen maar te groeien. Wat zijn de potentiele gevaren voor de komende jaren? Is er wel voldoende capaciteit om te bouwen aanwezig?

“Dat zie ik niet als voornaamste probleem. Vergeet niet dat we inmiddels een stuk effi­ciënter bouwen dan zes of acht jaar geleden. En vergeet ook niet dat het bouw­seizoen op de Noordzee mede door de moderne speciale apparatuur nu bijna een jaar bestrijkt, daar waar we eerder hooguit een half jaar konden bouwen. Belangrijkste kwestie voor de toekomst is wat mij betreft het steeds groter worden van de windmolens. Die ontwikkeling naar grotere windturbines met meer vermogen gaat hard. Dat betekent wel dat de speciaal ontworpen installatieschepen van ons binnen tien, vijftien jaar niet meer bruikbaar zouden zijn. En je kunt die schepen natuurlijk niet in zo’n korte tijdspannen afschrijven.”

Maar die grotere turbines zullen wel tegen een lagere prijs stroom kunnen leveren. Toch?

“Dat is een ander punt van aandacht. Het staat voor mij als een paal boven water dat de kosten van windenergie op zee verder omlaag moeten. Het gaat al snel als je kijkt naar de tenders voor de windparken op de Noordzee, maar het zal nog verder omlaag moeten. Pas als de stroomprijs zonder subsidie concurrerend is, is de sector echt duurzaam.”

Een van de manieren om de kosten omlaag te krijgen is innovatie. Speelt Nederland op dat punt in de windsector op zee een rol van betekenis?

“Zeker, en dan kijk ik niet alleen naar de innovatiekracht die in het DNA van dit bedrijf zit. Het is geen toeval dat de laatste innovatieprijs die we jaarlijks binnen dit bedrijf toekennen naar een aantal jonge mensen van offshore wind is gegaan. Maar we hebben in Nederland een heel cluster van bedrijven die hele specialistische technologieën ontwikkelen. En dan heb ik het vooral over MKB-bedrijven, dat vergeten we nog wel eens. Laat ik een voorbeeld geven. Weet je wat een gripper is? Dat is het apparaat dat de monopaal recht zet en recht houdt als die als fundering voor de windturbine wordt geplaatst. Je snapt wel dat die monopaal geen graad of halve graad uit het lood mag staan, ondanks de golfslag, ondanks de wind. Die gripper komt dus van de firma Breman Machinery uit Genemuiden. Toptechnologie.”

En is het aantrekken van juist geschoold personeel een probleem?

“Ja en nee. Opleidingen bestaan niet, afgezien van wat versnipperde initiatieven die nu aangekondigd worden. Dat is wel verklaarbaar want je moet niet vergeten dat in 2009 deze industrie eigenlijk nog niet eens bestond. Bij Van Oord leiden we in principe al onze mensen zelf op. Als je naar ons personeelsbestand kijkt, zie je dat er in offshore wind in verhouding de meeste jonge mensen zitten.”

Geworteld in het griend

De geschiedenis van het Zuid-Hollandse familiebedrijf Van Oord gaat terug tot 1868 als Govert van Oord uit Werkendam zich als zelfstandig griendbaas vestigt. Griend (vochtige ‘akkers’ voor de verbouw van wilgenhout/red) en baggeren zijn als seizoenswerk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ook omdat het rijshout (de wilgentakken/red) gebruikt wordt om zinkstukken te vlechten die dienen als fundament van waterkeringen en dijken.

De grote metamorfose van het bedrijf vindt honderdvijftig jaar na de oprichting plaats, in het eerste decennium van deze eeuw. De mondiale baggersector, gedomineerd door Nederlandse en Belgische bedrijven, maakt een roerige tijd van consolidatie door. In de periode 1998-2003 was het een kwestie van eten of gegeten worden, ook omdat de projecten waarop baggeraars inschreven steeds groter werden.

In eerste instantie speelden Boskalis, HBG en Ballast Nedam de eerste viool als het ging om de hegemonie in de sector. Uiteindelijk bleek het kleinere Van Oord de belangrijkste winnaar van wat de ‘baggeroorlog’ is gaan heten.

Keerpunt is de inlijving in 2003 van het bijna twee keer grotere Ballast HAM Dredging, waardoor het familiebedrijf uit (destijds) Gorinchem op slag driemaal zo groot werd. Uitgangspunt bij de gedurfde overname was wel dat de familie Van Oord uiteindelijk het voor het zeggen zou houden in het nieuwe bedrijf. Dat was mogelijk door de financiële steun van medeaandeelhouder NPM, een dochter van – eveneens – familieconcern SHV van de familie Fentener van Vlissingen.

Uiteindelijk is de familie-inbreng vastgelegd via de holding MerweOord, die 78,5 procent van de aandelen bezit. Dat bezit is verspreid over ruim tachtig aandeelhouders die de band met het bedrijf koesteren. Niet voor niets is familielid Pieter van Oord de Chief Executive Officer van het inmiddels in Rotter­dam zetelende miljardenconcern. Het bedrijf telt circa vijfduizend personeelsleden.

Palm Island Pieter

Het is geen vaststaand gegeven dat je als Van Oord-telg in het familieconcern gaat werken. Wel wordt van jongs af aan de band tussen het bedrijf en de familieaandeelhouder zorgvuldig gesmeed en onderhouden.

Zo ook bij Pieter van Oord (1961), die economie studeerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Na zijn studie werkte hij enkele jaren voor het Rotterdamse opslagbedrijf Van Ommeren, in de Verenigde Staten.

Daarna keerde hij in 1994 terug op het eigen nest en ging bij Van Oord aan de slag in verschillende posities in verschillende buitenlanden in onder meer het Verenigd Koninkrijk en Dubai. Vanaf 2005 was hij bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de bouw van Palm Island en The World in Dubai. In 2007 trad hij toe tot de Executive Board om een jaar later Chief Executive Officer te worden. In die positie volgde hij zijn oudere neef Koos van Oord op.

Pieter van Oord is ook voorzitter van de branchevereniging IRO (The Association of Dutch Suppliers in the Oil and Gas Industry and Offshore Renewable Industry/red). Dit jaar ontving Van Oord de Rotterdam Promotie Prijs. Volgens de jury draagt het bedrijf ‘in sterke mate bij aan de goede naam van Rotterdam als stad van internationaal vakmanschap op hoog niveau’.