
Oliestad Rotterdam
Van lampolie tot grootste raffinaderij Europa
Bij de eerste blik op het hoofdgebouw van de Rotterdamse Gemeentebibliotheek zal menigeen zich achter het oor hebben gekrabd. Weinigen zullen direct hebben ingezien dat dit modernistische gebouw symbool staat voor de relatie van de stad met de olie-industrie, waarvan Shell de meest prominente aanwezige is. Een relatie die al ruim 115 jaar standhoudt.
Bij het ontwerpen van deze eigenaardige combinatie - een soort glazen waterval met knalgele, uitwendige ventilatiekanalen - is architect Jaap Bakema echter beslist uitgegaan van de ‘esthetiek van een raffinaderij’. Dat is althans de overtuiging van Carola Hein, professor aan de TU Delft. De relatie tussen stad en olie beslaat inmiddels meer dan een eeuw, uit zich op meerdere manieren en heeft in die tijd vele gezichten gekend.
Bij het aanlanden van de eerste olie in Rotterdam kon niemand bevroeden waar dat allemaal toe zou leiden. In de beginjaren van de industrialisering, in 1862, kwam die olie uit Amerika. Het ging om lampolie, kerosine, die in zwang was gekomen als verlichtingsbrandstof.
Het waren nog niet de oliemaatschappijen zoals we die nu kennen, maar kleine ondernemingen die met name actief waren rond transport, opslag en wederverkoop. In Rotterdam was het de firma Pakhuismeesteren die de eerste olie opsloeg in het centrum van de stad. Niemand die zich toen druk maakte om de mogelijke risico's daarvan. In minder dan een jaar tijd nam de invoer van olie toe tot maar liefst 17.500 vaten.
Competitie Antwerpen
“Er ontstaat in die tijd een enorme competitie tussen de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen”, vertelt Carola Hein. “En Antwerpen doet het in die begintijd zelfs veel beter, met vier keer meer olie-importen dan Rotterdam.”
Ook andere ‘oliesteden’ in Noord-Europa overtroefden Rotterdam. Zo ontvingen Hamburg en Bremen rond 1865 meer dan het dubbele aantal liters olie dan de Maasstad en was het aandeel van Antwerpen inmiddels al zo'n acht keer zo groot. Hein: “Maar de vraag in het Duitse achterland stimuleerde de import van olie via Rotterdam. Hierdoor nam de betekenis van Amsterdam als oliehaven redelijk snel af.
De hoeveelheid naar Rotterdam verscheepte olie nam echter rap toe, waardoor uitbreiding en verbetering van de opslagfaciliteiten nodig was. Met de opening van de Nieuwe Waterweg in 1872, ontstond een directe verbinding tussen Rotterdam en de Noordzee, waardoor het aantal olie vervoerende stoomschepen toenam en er behoefte was aan betere spoor- en wegverbindingen om het Duitse achterland te bedienen.”
Die snelle groei van de oliehandel en de toegenomen behoefte aan gespecialiseerde voorzieningen in de haven dreven de elitekooplieden en de gemeente in elkaars armen en leidde tot nauwe samenwerking. De nauwe banden die de economische elite onderhield met belangrijke politieke organisaties heeft onder meer geleid tot de Rotterdamse annexatie van Charlois.
Het dorp aan de zuidzijde van de rivier ging op 28 februari 1895 officieel deel uitmaken van Rotterdam en was voortaan de kern van de olieopslag en -handel. “Rond die tijd kreeg de stad nieuwe uitbreidingsmogelijkheden om via het spoor de olie-industrie te bedienen”, vertelt Hein. “Deze strategische beslissingen en gelijktijdig de komst van nieuwe internationale marktpartijen in de olie-industrie hebben geleid tot de langetermijnontwikkeling van Rotterdam als de oliehaven die wij nu kennen.”
Eerste raffinaderij
Een van die nieuwe partijen was een voorloper van het bedrijf dat nu de naam Royal Dutch Shell draagt. Zoals de vraag naar kerosine voor verlichting heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van Rotterdam als oliehaven, zo heeft de vraag naar benzine voor de auto geleid tot explosieve groei van de haven.
De ‘Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië’, zoals de voorloper van het huidige Shell heette, reageerde snel op deze nieuwe ontwikkelingen in het olietijdperk met de bouw van een benzineraffinaderij in Charlois, aan de Sluisjesdijk. Ruim een half jaar later volgt de destillatie en is de eerste Rotterdamse raffinaderij van het bedrijf een feit. Nog weer enkele jaren daarna, in 1907 fuseert ‘de Koninklijke’ met het Britse Shell Trading and Transport tot ‘Koninklijke/Shell’.
Dr. ing. Carola Hein is sinds 2014 hoogleraar en hoofd van de leerstoel Architectuur & Stedenbouw Geschiedenis aan de TU Delft. Zij ontving een Guggenheim Fellowship voor onderzoek naar The Global Architecture of Oil. Haar huidige onderzoek omvat de transmissie van architectuur en stedenbouw, met speciale aandacht voor havensteden en de wereldwijde architectuur rondom olie. Voor Museum Rotterdam was Hein in 2016 curator van expositie Oildam: Rotterdam in the oil era 1862-2016.