
Wind in de zeilen
Stand van zaken – windenergie Nederland
In 2023 wil Nederland zestien procent van de energie afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Windenergie, op land en zee, speelt een cruciale rol om deze doelstelling te halen. Twee kopstukken uit de windsector Hans Timmers, voorzitter van branchevereniging NWEA (Nederlandse WindEnergie Associatie), en Ernst van Zuijlen van het TKI Wind op Zee geven inzicht in de huidige stand van zaken en kijken vooruit.
Windenergie is sterk verweven met de geschiedenis van Nederland. In de zeventiende eeuw werden windmolens al ingezet voor bemaling en de strijd tegen het water, maar ook voor industriële doeleinden zoals scheepsbouw en papierindustrie. Pas in de jaren tachtig van de vorige eeuw verschijnen de eerste, moderne windturbines op land. Een belangrijke pionier uit deze tijd is Henk Lagerwey – de latere oprichter van Lagerwey Wind – die tijdens de tweede oliecrisis zijn eerste windturbine bouwt (35 kW).
Mede door de hoge energieprijzen is windenergie tijdelijk een aantrekkelijk alternatief, maar het komt niet echt van de grond. Hans Timmers: “De hernieuwbare tak zat in de romantische hoek qua ideologie, met losse initiatieven, ongecoördineerd en onsamenhangend, niet georganiseerd of geprofessionaliseerd. Door gebrek aan schaalgrootte en visie werd het geen succes.” Wat ook niet meehielp was dat de overheid zich afzijdig hield; ‘industriepolitiek’ was destijds bepaald niet populair in Nederland.
Hoe het begon
De eerste projecten in offshore wind starten begin jaren negentig, met name in Denemarken waar de eerste turbines van 450 kW verschijnen. Ook in Nederland zijn er enkele eerste initiatieven, onder meer buitendijks windpark Lely met vier windturbines van in totaal 2 MW en windpark Irene Vorrink in het IJsselmeer (vermogen 16,8 MW). Pas rond de eeuwwisseling gaan in Denemarken en Zweden enkele grootschalige offshore windparken in de Noordzee van start.
In 2005 en 2006 starten in Nederland de bouw van respectievelijk windpark Egmond aan Zee en Prinses Amalia windpark, voor de kust bij IJmuiden. “In Nederland waren we in deze periode best enthousiast over windenergie”, zegt Van Zuijlen. “In 2008 kwam dat plots tot stilstand toen de steun voor verduurzaming weer weg viel. En toen bleef het heel lang stil.” Terwijl Denemarken offshore gestaag doorbouwt, met elke twee jaar een nieuw windpark. Ook Duitsland en Groot-Brittannië investeren fors in de markt, gevolgd door België. Timmers: “De landen om ons heen voerden wel industriepolitiek. Met name Denemarken is daar heel succesvol mee geworden met eigen turbinebouwers.”
Niet uit de lucht
De omslag in Nederland komt pas in 2013 als de overheid en veertig bedrijven en maatschappelijke organisaties het Energieakkoord tekenen; in 2023 moet zestien procent van de energievoorziening van Nederland duurzaam zijn. Daarvoor zal een groot deel moeten komen van offshore windenergie. De windparagraaf komt volgens Van Zuijlen niet zomaar uit de lucht vallen. In aanloop naar dit akkoord sluiten NWEA en de overheid in 2010 al een Green Deal met de eerste contouren van het toekomstige windbeleid.
Van Zuijlen (destijds vice-voorzitter van NWEA): “In de Green Deal stond grotendeels al hoe we het wilden gaan aanpakken. De overheid zou een grotere rol gaan spelen, als (voorbereidende) projectontwikkelaar en daarmee risicodrager zijn en meer zekerheid geven aan de markt.” In datzelfde jaar verschijnt FLOW (Far and Large Offshore Wind), een publiekprivate samenwerking van uiteindelijk dertien vooraanstaande Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen, gericht op het stimuleren van innovatie in offshore wind, met als doel kostenreductie.
In 2012 gaat het topsectorenbeleid van start en wordt het TKI (Topconsortium voor Kennis en Innovatie/red) Wind op Zee opgericht. “Overal zag je voorbereidende bewegingen in aanloop van het Energieakkoord”, zegt Van Zuijlen. “Nederlandse bedrijven waren toen al behoorlijk actief bij de installatie van offshore windparken in Duitsland, België en Groot-Brittannië. Langzaam zag de overheid dat de aanleg van offshore windmolenparken meer was dan alleen veel geld betalen voor groene stroom. Er waren ook verdienkansen! Een doorslaggevend argument om wind op zee op te nemen in het topsectorenbeleid.”
Timmers: “De omslag heeft toen plaatsgevonden. Al was het meer een eerste denkoefening. Het klimaatakkoord van Parijs was er nog niet, op Europees niveau waren de afspraken nog niet ambitieus genoeg. In het Energieakkoord wordt afgesproken dat er voor land 6.000 MW en voor zee 3.450 MW aan opgesteld vermogen bij moet komen om de doelstelling te halen. Maar hoe en waar, daar had op dat moment nog nooit iemand over nagedacht bij Economische Zaken.”
Van Zuijlen: “Vanuit FLOW hebben we destijds voorgesteld de kostprijsreductie vanuit de Green Deal te koppelen aan de uitrol van offshore wind. De overheid biedt marktperspectief door elk jaar een windpark uit te geven, op voorwaarde dat de kosten omlaag gaan. Toen was bij de overheid ineens de angst weg dat ze een ongeschreven cheque schreef - met het risico dat de kosten niet zouden dalen - en is vertrouwen ontstaan.” Daarnaast moest ook wel wat gebeuren om de klimaatdoelstellingen van 2023 te halen. Met wind op land, zonne-energie en biomassa alleen zou Nederland het niet halen. Wind op zee was eigenlijk al de redder van het Energieakkoord.
In anderhalf jaar ontwikkelt het ministerie, samen met de sector een routekaart windenergie op zee. Die geeft vijf windgebieden aan en beschrijft hoe het windvermogen op zee van 1.000 MW naar 4.450 MW gaat in 2023. In plaats van meerdere kleine windparken is gekozen voor een beperkt aantal gebieden met een groot aantal windturbines. Dit is goedkoper en zo blijft meer ruimte over voor andere gebruikers van de Noordzee. Daarnaast komt minister Kamp met een meerjarig uitrolprogramma en prijs-tender-systematiek. Voor realisatie van de windparken verstrekt de overheid een subsidie, een ‘envelop-vergunning’ – die ruimte biedt om tot op het laatst de meest optimale technologie te kunnen kiezen – fysieke gegevens van de windgebieden en aansluiting op het elektriciteitsnetwerk van TenneT.
De eerste tender schrijft Economische Zaken uit in 2015 voor windpark Borssele (1.400 MW). Het Deense Dong Energy komt als winnaar uit de bus met een recordlage inschrijving voor wind op zee van 7,27 eurocent / kWh. De tweede tender die het consortium van Shell, Eneco, Van Oord en Mitsubishi/DGE wint, duikt daar nog onder met 5,45 eurocent /kWh. Een opgeluchte minister Kamp spreekt tevreden over ‘een nieuwe prijsdoorbraak’. Van Zuijlen dankt het succes ook aan ‘de wet van de versnellende achterstand’. We zijn wat later gestart, maar door onze achterstand hebben we heel goed kunnen leren van de fouten in landen om ons heen.” Volgens Timmers is Nederland op het gebied van aanbestedingen nu wereldleidend.
Tipping point
Van Zuijlen: “Ik begon in 1988 in de windindustrie. Toen dacht ik wel eens ‘waarvoor doe ik het?’. Het klimaatprobleem was niet erkend, windenergie veel te duur, en verwacht werd dat het alleen maar duurder zou worden. Ik geloof dat we een tipping point hebben. Het gaat nu echt gebeuren. Het is in gang gezet en niet meer te stoppen.”
Timmers is behoudender. “We zijn eigenlijk nog maar net begonnen. We bereiden ons voor op een nog veel grotere stap.” Hij doelt op de recent gepubliceerde Energieagenda, een beleidsdocument opgesteld door minister Kamp waarin hij de richting aangeeft voor het energiebeleid van 2023 tot 2050.
Het voornemen is door te gaan met de bouw van nieuwe windparken op de Noordzee in een gelijkmatig tempo van circa 1 GW per jaar. Het streven is dat de sector vanaf 2028 geen subsidie meer krijgt. “Een gigawatt per jaar is gigantisch”, zegt Timmers. “Als deze plannen doorgaan, betekent dit dat ongeveer vijf procent van het Nederlandse deel van de Noordzee bedekt zal zijn met windturbines.”
Hoe dat er ongeveer uit zal zien, staat beschreven in de ontwerpstudie 2050 – An Energetic Odyssey, die in april 2016 tijdens de Internationale Architectuur Biënnale Rotterdan (IABR) is gepresenteerd. Een soort Deltaplan voor wind op zee, opgesteld door een consortium van grote Nederlandse bedrijven, milieuorganisaties, ontwerpers, havens en het ministerie van Economische Zaken. De studie gaat uit van de bouw van 25.000 windmolens om te voldoen aan de ‘onvoorstelbare opgave’ om de CO²-uitstoot in 2050 met 80-95 procent te hebben gereduceerd. Dan gaat het om gemiddeld tien turbines per week vanaf nu tot 2050.
Timmers: “De turbines worden groter en hoger dan de Eiffeltoren. Dat heeft bijvoorbeeld ook consequenties voor de luchtvaart. Maar omdat ze groter worden, hoef je er ook minder neer te zitten.”
“Er liggen in de volledige keten kansen, van bouw, installatie, onderhoud, opleiding, levering van energie”, verwachten de twee windmannen. Al denkt Timmers dat rond turbinebouw de kaarten al zijn geschud (met Vestas, Siemens en GE in de buurt). Van Zuijlen is hier optimistischer over. “Als je aan 25.000 turbines denkt, heb je meerdere windturbinefabrikanten nodig.” Hij denkt daarbij aan nieuwe Nederlandse startups of aan vestiging van Chinese of Indiase spelers in Nederland. “Nederland heeft de beste havens en de beste toegang tot de Noordzee, dus het is voor een buitenlandse windturbinefabrikant best aantrekkelijk om zich hier te vestigen. Maar we hebben ook een paar pareltjes van Nederlandse oorsprong, zoals 2B Energy of Lagerwey.”
Daarnaast heeft Nederland traditioneel een sterke positie op het gebied van installatie en onderhoud. “Onze offshore bouwers zijn al heel succesvol, maar er zijn nog zoveel onbenutte mogelijkheden voor een hoogwaardige werkgelegenheid”, zegt Van Zuijlen. Met kennisinstellingen zoals de TU Delft, ECN en Deltares heeft Nederland echt state of the art kennis van windturbines. “Denemarken is echt het walhalla, maar daarna komt er gewoon een hele tijd niks. Nederland zit prima in de subkopgroep. Waarom zouden we er niet voor gaan?”
Windustriebeleid
Om die koppositie te pakken, is het wel zaak dat een goede thuismarkt ontstaat. Je moet het cluster verbinden aan Nederland. Anders is er geen basis voor export. “Er is op dat vlak nog wel wat werk aan de winkel”, vindt Timmers. “Den Haag heeft ambitie uitgesproken, maar het mag nog wel wat overtuigender. Er moet een goede forecast komen voor de uitrol van windenergie op zee. Dan gaan bedrijven innoveren en investeren. Stabiliteit van beleid is cruciaal. De Energieagenda is hier een goede aanzet toe.”
Van Zuijlen vult aan: “Als we willen dat de Nederlandse industrie nog meer gaat floreren en exporteren, dan moeten we doorgaan met R&D en innovatie. Daarvoor zullen bedrijfsleven en overheid gezamenlijk een plan moeten opstellen. Stabiliteit in Nederland is belangrijk, maar je kan veel doen om bedrijven te helpen ook in het buitenland actief te worden. Ondersteuningsbeleid vanuit de overheid: een ‘windustriebeleid’. Onze industrie op een nog veel hoger niveau brengen door te kijken waar we geld kunnen verdienen.”
Uitdagingen
De grote vraag is: als die gigawatt per jaar er komt, waar gaan we die bouwen? Als vijf procent van het Noordzee-oppervlak wordt bedekt met windturbines – de IABR-studie spreekt zelfs van twintig procent voor het Nederlandse deel van de Noordzee – dan gaan zeker ruimteaspecten spelen. “Eigenlijk moet een nieuwe landkaart over de Noordzee worden getrokken.
Met respect voor alle gebruikers van de Noordzee, inclusief natuur”, zegt Timmers. “We moeten nu aan tafel met de ecologen, de kustgemeenten, de zeilers, de duikers, de vissers, de olie- en gasindustrie, de scheepvaart, et cetera. We hebben nu de kans het systeem zo te ontwerpen dat iedereen ermee kan leven. Anders hebben we straks alleen maar tegenstanders”, zegt Van Zuijlen “Deze transitie is een industriële revolutie, waarvan we enorm kunnen profiteren of waarmee we iedereen op de klippen jagen.”
Een andere uitdaging vormt de human capital-agenda. Naar schatting werken zo’n 4.000 mensen in de sector en de werkgelegenheid zal tot 2020 groeien naar ruim 12.000. Er is al een tekort aan onderhoudspersoneel. Van Zuijlen: “Straks zijn ontzettend veel mensen nodig om al die turbines te bouwen, installeren en onderhouden. Daar moeten we voor zorgen, anders wordt het echt een bottleneck voor de industrie. In 2019 begint het echte, grote bouwen, dan hebben we nieuwe mensen nodig.
Het kan niet de bedoeling zijn dat we daarvoor mensen uit het buitenland gaan halen.” Er lopen volgens het tweetal wel allerlei initiatieven in MBO en HBO, maar er is ruimte voor samenwerking. “Als elke opleiding haar eigen lesprogramma ontwikkelt, krijgen we allemaal verschillende specificaties.” Om hierbij te ondersteunen, en de samenwerking tussen opleidingen en de sector te stimuleren, zijn TKI Wind op Zee en NWEA een nieuw initiatief gestart onder de naam CAREER.
Verder blijft de kritiek aanhouden dat er te veel geld bij moet. Al begint dit beeld langzaam te kantelen. “Zelfs bij minister-president Rutte”, geven zowel Timmers als Van Zuijlen aan. “We hebben nu laten zien dat we kunnen waarmaken wat we hebben beloofd. En ja, we moeten miljarden investeren in nieuwe technologie.
Maar wil je liever dat we die miljarden betalen voor import van olie en gas van dubieuze regimes? Terwijl we nu kunnen investeren in een technologie die werkgelegenheid oplevert, die ons zelfvoorzienend maakt en CO²-uitstoot reduceert. Het is geen subsidie, maar investering.” Fel voegt Timmers hieraan toe: “Voor veranderingen, moet je eerst stimuleren. Dat is in de gassector dertig jaar geleden ook gebeurd. De windsector krijgt nu stimulansen, maar de sector wil zo snel mogelijk van de subsidie af. Bij de huidige prognoses is dat in 2028. Houden we rekening met een faire CO²-prijs, dan is windenergie op zee nu al een cash cow.”
Wind op land
Door alle aandacht en euforie over de succesvolle tenders voor offshore wind, wordt het belang van wind op land wel eens vergeten. “We hebben wind op land hard nodig. Anders halen we de 2020-doelstellingen niet. Het belang van wind op land moeten we niet onderschatten bij de energietransitie”, zegt van Zuijlen. “Alleen al vanwege de netconcepten is wind op land cruciaal”, vult Timmers aan. “Je kunt niet alles met kabels uit zee gaan trekken, want dan hebben we ongeveer drie hoogspanningskabels naast elkaar nodig. We kunnen land nooit inwisselen voor zee. We hebben ook lokaal opwekmogelijkheden nodig. Bovendien blijft wind op land de goedkoopste bron van duurzame energie. Als we die afschakelen, vallen we terug.”