
Het geheim van Schoonebeek
Tijdens het slotakkoord van de Tweede Wereldoorlog boorde men in Zuidoost Drenthe naar olie, en het werd gevonden. Het was een giftig cadeau omdat de olie de oorlogsmachinerie van de Duitse bezetter zou moeten voeden. Hoe het geheim van Schoonebeek gerekt kon worden tot na de bevrijding.
Door Henriët Jager, Rob van 't Wel op 14 apr. 2020
De zomer laat in juni 1944 lang op zich wachten. Het is te koud en te nat voor de tijd van het jaar. De verwachtingen voor het weekend van 10 en 11 juni zijn evenmin erg opbeurend.
Iets ten noorden van de Beekweg in het Drentse dorpje Schoonebeek bewaken die nacht twee werknemers van de Bataafsche Petroleum Maatschappij (BPM) de stalen boorinstallatie Coevorden 3. Het is donker, door het weer, door de spaarzame bebouwing en door de verplichte verduistering die moet voorkomen dat geallieerde piloten zich in de lucht kunnen oriënteren. Coevorden 3 is de meest succesvolle van drie boringen naar olie die de afgelopen twee jaar in gang zijn gezet. Ruim drie maanden eerder is het op een na grootste olieveld van het Europese vasteland aangeboord –maar dat weet nog niemand.
Dan klinken er in de verduisterde nacht plots geluiden. Een groep mannen stapt richting de afgelegen olie-installatie, aan het uiterste oostelijke randje van Nederland. Landwachters lijken het, een zestal of misschien zeven of acht. Het betekent slecht nieuws, want de gevreesde paramilitaire organisatie van de met de Duitsers collaborerende NSB heeft een kwalijke reputatie. Jan Hagel, worden ze spottend genoemd omdat ze op pad gaan met jachtgeweren maar hun gewelddadige optreden boezemt vrees in. Een eigen uniform hebben ze niet maar wel een onderscheidende rode armband, net als de in overalls gestoken mannen van deze groep. Binnen de kortste keren hebben ze de twee BPM-bewakers overmeesterd en vastgebonden.
Eén van de bewakers is J.H.R. Mast. “Ik werd met een collega vastgebonden op een stoel en toen vertelden ze ons wie ze eigenlijk waren”, vertelt hij in het jubileumboek Veertig jaar NAM. “We binden jullie vast, want anders verdenken de Duitsers jullie nog van medeplichtigheid”, zeiden ze, waarna ze een paar Consisigaretten op tafel achterlieten. Daarna probeerde de verzetsgroep, want het waren dus geen NSB'ers, de olietanks met behulp van aangestoken poetskatoen in brand te steken. Een korte steekvlam en een wat geblakerde tank was het resultaat van deze actie. De Sicherheitsdienst uit Assen verhoorde ons een dag later uitvoerig, maar narigheid hebben we daarvan niet ondervonden. Wel moesten vanaf het moment van de overval tot de bevrijding op last van de bezetter dubbele wachten plaatsvinden op de putten Coevorden 3 en Coevorden 4.”
Ruim een maand later, 15 juli, meldt verzetskrant Trouw op basis van politieverslagen dat de sabotageactie van het Nederlandse verzet in Schoonebeek succes heeft gehad. De werkelijkheid is minder glorieus. De brandstichting van de olieopslag had geen effect; die heeft alleen de gasdamp boven de ruwe olie doen exploderen. Toch was de actie niet voor niets. De grootste schade van de actie komt door het meenemen van schaarse gereedschappen bij de boortoren. Die gereedschappen waren in de oorlogstijd niet gemakkelijk te vervangen.
We binden jullie vast, want anders verdenken de Duitsers jullie nog van medeplichtigheid

DE BATAAFSCHE
De wortels van de oliewinning in de zuidoosthoek van Drenthe gaan terug tot de jaren dertig van de vorige eeuw. De Bataafsche Petroleum Maatschappij, de Nederlandse werkmaatschappij van de in 1907 ontstane Koninklijk/Shell Groep, besluit de Nederlandse ondergrond systematisch in kaart te brengen in de hoop oliereserves aan te treffen. Voor het oosten van Nederland staan dan 12 boringen op de planning.
Het is niet raar dat de olievorsers en geologen vooral naar dat stukje Nederland kijken. De geologische structuren zijn veelbelovend en in een vergelijkbare strook aan Duitse kant zijn vakgenoten minstens zo hard bezig. De oosterburen boeken sneller terreinwinst, mede door stevige overheidssubsidies die ervoor moeten zorgen dat Duitsland minder afhankelijk wordt van buitenlandse energie. Met succes: in de periode 1933- 1937 verdrievoudigt het aantal Duitse exploratieboringen. Maar wel met wisselend succes overigens, want bijvoorbeeld op 5 december 1938 leidt een Duitse boring bij Bentheim tot een wilde eruptie van aardgas, dat zich onder een druk van 160 atmosfeer in de bodem blijkt te bevinden. Het duurt drie maanden voordat de ingenieurs de blow out onder controle hebben.
MINDER VOORTVAREND
Aan Nederlandse kant gaat het allemaal een stuk minder voortvarend en de werkzaamheden dreigen helemaal stil te vallen als in de meidagen van 1940 de Duitsers Nederland bezetten. Koninklijke Olie verplaatst 10 mei 1940 het hoofdkantoor naar Curaçao. De Duitsers erkennen die verplaatsing niet op basis van 'vormfouten' en plaatsen Luftwaffe-majoor Eckhard von Klass aan als Feindvermögensverwalter. Hij is daarmee de baas van de 28 Nederlandse Koninklijke/Shell-bedrijven in bezet gebied, waaronder de Bataafsche. Von Klass heeft als nieuwe baas de opdracht om de zoektocht naar olie voort te zetten. De Duitse oorlogsmachine heeft behoefte aan olie en olieproducten. Op 20 oktober geeft hij het nieuwgevormde consortium Erdöl Niederlande, een samenwerkingsverband tussen BPM en Gewerkschaft Elwerath Erdölwerke Hannover, de opdracht boringen uit te voeren in de omgeving van Coevorden. In de zomer van 1942 gaat de eerste gemeenschappelijke boring van start.
Dat gebeurt met Nederlands personeel, zo is de afspraak. Het gros daarvan bestaat uit vakkundig BPM-personeel dat door de oorlogshandelingen vast is komen te zitten in Nederland. Machinisten van de tankervloot van Shell, bijvoorbeeld. Of boorpersoneel dat normaal gesproken in Nederlands-Indië actief zou zijn. Een voorbeeld daarvan is van 16 oktober 1945. In een reportage over de oliewinning in Schoonebeek na de bevrijding staat: “Wie er, zooals een onzer redacteuren in slaagt, door te dringen tot in de schaduw der boortorens, kan er de handen drukken van boormeesters, die hun conversatie kruiden met talrijke kassians, omdat ze eens in Indië waren en dat niet kunnen vergeten, of omdat ze er gauw heen willen en dus maar vast eens oefenen.” Ook zijn er bij de boringen Delftse studenten werkzaam. Zij weigerden de verplichte loyaliteitsverklaring te tekenen en met deze baan ontkomen zij aan een tewerkstelling in Duitsland. Dat geldt voor alle bij de boringen betrokken personeelsleden.
GRENSGEMEENTE
De eerste drie boringen in het gebied verplaatsen zich gaandeweg van Coevorden naar de grensgemeente Schoonebeek. Deze 'allerafgelegenste aller afgelegen gemeenten', liggend op een zandrug tussen het Bourtangerveen en een riviertje, breekt in april 1941 door de grens van 4.000 inwoners, een mix van veenarbeiders en boeren. Lang niet alle huizen zijn al aangesloten op het waterleidingnetwerk.
De inkomens liggen onder het gemiddelde van Drenthe in die tijd, het geboortecijfer ligt hoger. Anders dan in omliggende gemeente is de steun voor de NSB minimaal. De Schoonebeker houdt ook in tijden van crisis en oorlogsdreiging vast aan zijn geloof en aan de politieke partij die daaraan verbonden is.
De komst van westerlingen vanaf 1942 verandert weinig in het dorp, weet Henry Eisen voorzitter van oudheidkundige Stichting de Spiker. “Het waren bijzondere tijden en er kwamen in die tijd natuurlijk wel meer vreemdelingen langs, zowel uit het westen als uit het oosten. Bovendien vermoed ik dat het boorpersoneel in Coevorden verbleef. Dat werd na de oorlog natuurlijk wel anders.”
Het betekent niet dat de werkzaamheden geen gevolgen hadden voor het dorp. De boortorens blijken een magneet voor geallieerde vliegtuigen. Zo gooiden die 16 augustus 1944, om negen uur in de morgen, brand- en brisantbommen op boorput Coevorden 4. De vliegtuigen missen de boortoren, maar een boerderij, 250 meter verderop, brandt volledig uit.
MACHINIST, MARINIER, BOORHELPER
Eigenlijk was C. Vuyk scheepsmachinist op de Nederlands Indische Tankvaart (NIT). In 1940 vocht hij echter als marinier in Rotterdam om vervolgens in 1942 als ‘boorhulp’ bij de Bataafsche in Coevorden aan de slag te gaan. ““Mijn eerste boorervaring deed ik op in Steenwijksmoer, op een Elwerath-installatie, opgetrokken uit hout. De opbouw van de toren met behulp van grote boomstammen en enorme stapels hout betekende voor ons, boorhelpers genoemd, de eerste klus. Met een handlier hesen we de boomstammen in genummerde volgorde de lucht in en monteerden ze aan elkaar. Ter voorkoming van lichtuitstraling werd de toren, toen deze eenmaal overeind stond, met planken dichtgetimmerd. Zodoende trachtte men te voorkomen, dat de toren tijdens de avond- en nachtelijke uren schietschijf voor geallieerde vliegtuigen zou gaan dienen. Een voordeel van deze afdichting was voor ons, als boorpersoneel, dat je in de toren geen last had van regen en kou. De boring heeft van 9 juni 1942 tot 3 oktober dat jaar gedraaid. Op een diepte van 1.209 meter is de put ‘teruggeplugd’ en daarna verlaten. Onze eerste boorjob zat erop, maar we hadden niets gevonden. De enigen die direct baat gehad hebben bij deze boring, zijn de inwoners van Steenwijksmoer en Coevorden geweest. De houten toren werd weliswaar afgebroken, maar voor verder gebruik ongeschikt verklaard. Gevolg: alle hout, waaruit de toren was opgericht, vormde een welkome aanvulling op de toch al zo uitgedunde brandstofvoorraad van de lokale bevolking.”

VERTRAGINGSTACTIEK
De luchtaanvallen zorgen er wel voordat het personeel regelmatig naar een schuilkelder moet vluchten. Om de werkzaamheden te vertragen, blijven de boorlieden daar soms dagen zitten. Het is onderdeel van een vertragingstactiek die moet voorkomen dat de olieproductie op gang zou komen terwijl de Duitsers aan de macht waren.
In een interview met personeelsblad Nammogram blikt de voormalige bedrijfsleider van de boringen, ir. H. M. Hohmann terug op de sabotage. Hij prijst zich gelukkig dat de boringen Coevorden 1 en 2 weinig succesvol waren. “Dat is ons geluk geweest”, stelt Hohmann, “want hadden wij in die tijd al olie aangeboord, dan zou de druk waaronder wij gedurende de oorlogsjaren hadden moeten werken, aanzienlijk groter zijn geweest dan nu het geval.” Gemakkelijk was het echter niet. “Enerzijds moesten we trachten het werk zoveel mogelijk te vertragen, anderzijds moest dit weer niet zover worden doorgevoerd dat de Duitse autoriteiten argwanend zouden worden, waardoor ernstige moeilijkheden zouden kunnen ontstaan.
Een gelukkige bijkomstigheid was dat de aanvoer van materialen zeer onregelmatig plaatsvond (…) zodat lastige vragen steeds op afdoende wijze konden worden beantwoord.” Een vergelijkbaar maar minder diplomatiek antwoord is te vinden in het communistische dagblad De Waarheid, dat 28 mei 1945 een reportage publiceerde over de oliewinning in Schoonebeek. “Wij hadden geen haast met deze gedwongen boringen”, zegt een stoere, gebruinde, Nederlandse arbeider, een man die meer dan 20 jaar lang in Roemenië en onder de tropenzon heeft gewerkt. “We saboteerden zoveel we maar konden en met succes. Wij begonnen eerder dan zij daar over de grens. Wij hebben 3 torens klaar, zij in dezelfde tijd 11 …”
Het gebrek aan materieel in de nadagen van de oorlog, zorgt er ook voor dat de succesvolle boring van put Coevorden 3 in maart 1944 –later beschouwd als de vondst van het op een na grootste olieveld van West-Europa –binnen de kortste keren na de vondst alweer verzandt. Verantwoordelijke BPM-er Homann: “Aan alles was duidelijk te merken dat de oorlog ten einde liep. Er kwam steeds meer gebrek aan materialen, onze auto’s liepen allang niet meer op benzine.”
MOEDERPUT
Direct na de bevrijding, begin april 1945, hervat de BPM de werkzaamheden aan het veld. Op 20 april gaan de oliemannen weer aan de slag, nu met volle overtuiging. Vier dagen later levert ‘moederput’ Coevorden 3 alweer aardolie. De opbrengst bedraagt tien kubieke meter per etmaal. Aan het einde van het jaar staat de teller op 5.838 ton olie uit hetveld gewonnen.
Daarna gaat de productie snel omhoog.Een jaar na de bevrijding staan er al 15producerende putten in Schoonbeek.Ook werkt de BPM aan een zes kilometer lange spoorlijn van Schoonebeek naar Coevorden. Deze moet de afvoer van de olie richting raffinaderij in Pernis vergemakkelijken. De Provinciale Drentsche en Asser Courant schrijft 28 augustus 1945: “De oliewinning brengt op het oogenblik nog geen groote veranderingen in het Schoonebeeksche dorpsleven tot stand. Oilrushes als in Amerika of fantastisch stijgende grondprijzen –neen, daarvoor is de bevolking te verstandig. Maar wel ziet zij in dat de vestiging van de B.P.Mmenschen en hun installaties ongekende mogelijkheden voor haar opent.”
De afgelegen grensplaats Schoonebeek ontwikkelt zich tot het centrum van de Europese oliewinning op het vaste land. In de eerste 25 jaar na de bevrijding levert het Schoonebeek-veld ruim 20 miljoen kubieke meter olie.