
Land van hoofdkantoren
Tekst Erik te Roller
Nederland telt, vergeleken met andere landen, onevenredig veel hoofdkantoren van grote internationale concerns. Hoe belangrijk zijn die voor de nationale economie? Hoeveel moeite moeten we doen om er meer van aan te trekken en bestaande hoofdkantoren hier te behouden? Drie hoogleraren, Harry Garretsen, Stef van Weeghel en Hans van den Hurk spreken zich hierover uit en belichten het fenomeen hoofdkantoor van verschillende kanten.
Vanouds herbergt Nederland de hoofdkantoren van grote concerns zoals AkzoNobel, DSM, Heineken, Philips, Shell en Unilever, maar ook van tal van nieuw opgekomen concerns en niet te vergeten van enkele honderden hoofdkantoren van buitenlandse bedrijven.
Alleen al in 2017 heeft het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) 224 buitenlandse investeerders naar Nederland weten te halen, goed voor 1,23 miljard euro aan investeringen en bijna 6.900 banen, waarvan 1.345 banen op hoofdkantoren en de rest in distributiecentra, marketing & sales, onderzoekslaboratoria en productielocaties.
Hoe belangrijk zijn die hoofdkantoren eigenlijk voor Nederland? “Als het alleen een kantoor met een directie en staf is, dan betekent dit alleen dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsklimaat heeft. Zo’n bedrijf plant hier als het ware een vlag en geeft hiermee aan dat de vestigingsvoorwaarden en -factoren hier gunstig zijn”, zegt Harry Garretsen hoogleraar International Economics & Business aan de Rijksuniversiteit Groningen. “Als aan dat hoofdkantoor ook activiteiten zijn gekoppeld op het gebied van marketing & sales, onderzoek en ontwikkeling of distributie, dan levert dat directe werkgelegenheid en ook indirecte werkgelegenheid op bij toeleveranciers, juridische en financiële dienstverleners, bouw- en vastgoedbedrijven, universiteiten, hotels, taxibedrijven en luchtvaartmaatschappijen. Maar dat verschilt sterk per bedrijf. Je haalt met een hoofdkantoor niet automatisch R&D binnen. De bandbreedte is erg groot, zodat je geen algemene uitspraken kunt doen over de hoeveelheid werkgelegenheid die een hoofdkantoor met zich meebrengt. Het effect op de werkgelegenheid blijft de grote onbekende factor. Maar als we echt voor de keuze staan van wel of geen hoofdkantoor in Nederland, dan hebben we natuurlijk liever wel een hoofdkantoor.”
Thuisbasis
“Vergeleken met landen zoals Denemarken, Noorwegen en Zweden vormt Nederland een thuisbasis voor relatief veel multinationals”, stelt Stef van Weeghel, hoogleraar internationaal belastingrecht aan de Universiteit van Amsterdam. “Los van de vraag of die hoofdkantoren nu weinig of veel investeringen en werkgelegenheid opleveren, kun je stellen dat je als land met veel multinationals een sterkere positie hebt in de wereld. Die positie bepaalt mede de kracht van de nationale economie.” Hij wijst er ook op dat bedrijven die een hoofdkantoor in Nederland hebben, hier ook eerder hun R&D, merkenrechten en octrooien zullen onderbrengen.
Garretsen: “Als je een lijstje kunt laten zien van grote concerns die hier hun hoofdkantoor hebben, dan komt dat natuurlijk positief over bij bedrijven die overwegen zich hier te vestigen. Dat kan een domino-effect hebben.”
“De Nederlandse economie is vooral gebouwd op hightech industrie en diensten”, zegt Hans van den Hurk, Hoogleraar Europese Inkomsten- en Vennootschapsbelastingen van de Universiteit Maastricht. “Lowtech productie moeten we niet aantrekken, maar wel hightech productie, diensten en hoofdkantoren. We kunnen het hier ook niet alleen van familiebedrijven hebben; de aanwezigheid van grote, Nederlandse en buitenlandse multinationals is heel belangrijk voor onze economie.”
Wat Nederland aantrekkelijk maakt voor buitenlandse investeerders is de centrale ligging ten opzichte van de grootste Europese markten. “We zijn geen eiland, maar bevinden ons op het vasteland”, vermeldt de NFIA op zijn website. De infrastructuur met wegen, spoorwegen, vaarwegen, haven, luchthavens en een breedband netwerk en de logistiek zijn tiptop. Verder zijn Nederlanders doorgaans goed opgeleid en schakelen ze gemakkelijk over op Engels als tweede taal. “Het zijn de bekende clichés, maar ze kloppen wel”, aldus Van Weeghel.
Geen belastingparadijs
Is Nederland ook een belastingparadijs? Volgens de hoogleraren Van den Hurk en Van Weeghel valt dat wel mee en komt de Nederlandse fiscus buitenlandse bedrijven niet in alle opzichten tegemoet. Gunstig voor buitenlandse investeerders is wel, dat Nederland met heel veel landen belastingverdragen heeft afgesloten, waardoor die investeerders minder snel met dubbele belastingheffing te maken krijgen. Ook heft Nederland nog geen belasting op rente en royalty’s. Gaat er geld van Nederland naar het buitenland, dan blijft hier weinig hangen.
Van den Hurk: “In de wereld zijn zo’n drieduizend belastingverdragen tussen verschillende landen. Om belastingontwijking tegen te gaan en de belastingregels aan te scherpen is het ondoenlijk om over al die verdragen te gaan heronderhandelen. Daarom is gekozen voor een multilateraal verdrag, het zogenoemde Multilaterale Instrument, dat alles in één keer regelt, zodat landen kunnen volstaan met het tekenen van slechts één verdrag. Dit verdrag biedt landen wel de mogelijkheid om met het aanpassen van hun belastingregels volgens het nieuwe verdrag voorbehouden te maken als ze daarvoor gegronde redenen hebben. Nederland is in vrijwel alles meegegaan. Zwitserland past het multilaterale verdrag slechts toe op 13 van de in totaal 84 belastingverdragen die het land heeft met andere landen. Met de overige 71 verdragen doet Zwitserland dus helemaal niet mee. Nederland is veruit het braafste, zelfs braver dan Duitsland, dat wil voorkomen dat duizenden nieuwe Audi’s, BMW’s en Mercedessen die in China staan te wachten op verkoop, tot extra belastingheffing in China leiden ten koste van belastingheffing in Duitsland. Zo wordt het spel gespeeld. Als je dan als land alles overneemt, geef dan aan buitenlandse bedrijven op z’n minst het signaal dat ze niet alleen hoeven in te leveren, maar ook wat terugkrijgen. Tegen die achtergrond is het voornemen om de dividendbelasting af te schaffen een goed signaal.”
Dat scheelt de schatkist toch 1,4 miljard euro aan belastingopbrengsten per jaar? Van Weeghel: “Het is denkbaar dat die opbrengst in werkelijkheid aanzienlijk lager is. Het is in het verleden lastig gebleken de netto opbrengt voor de schatkist precies te berekenen. Dividendbelasting is een soort voorheffing. Nederlandse beleggers, binnenlandse bedrijven en ook pensioenfondsen kunnen die verrekenen met andere heffingen of terugkrijgen, waardoor de opbrengst van de dividendbelasting lager uitvalt. Buitenlandse beleggers en beleggingsfondsen kunnen de belasting vaak niet terugkrijgen en in veel gevallen ook niet verrekenen, waardoor ze meer belasting moeten betalen. In theorie is het systeem sluitend, maar in de praktijk is vaak sprake van dubbele belasting. Bij het Europese Hof loopt nog een aantal rechtszaken. Als Nederland die verliest, dan blijft er nog minder van de dividendbelasting over.”
Van Weeghel is in het verleden als advocaat nauw betrokken geweest bij fusies en overnames. Volgens hem speelt de dividendbelasting wel degelijk mee. “Het Verenigd Koninkrijk heeft die belasting niet, Nederland nog wel. Dat is een minpunt bij het aantrekken van bedrijven.” Daar staat tegenover dat Nederland geen belasting heft op rente en royalty’s, wat ook veel brievenbusmaatschappijen heeft aangetrokken. “Wat mij betreft mag Nederland hiervoor een restrictief beleid voeren, wat ook gebeurt, onder meer door het opnemen van antimisbruik-maatregelen in onze belastingverdragen. Het regeringsbeleid om voor de bedrijven en multinationals te gaan en niet voor de brievenbusmaatschappijen is verstandig, want de eerste leveren veel meer waarde en werkgelegenheid op en brengen Nederland internationaal niet in een lastige positie.”
Meerdere factoren
Garretsen relativeert het effect van belastingen. “Het is één van ongeveer tien factoren die bepalen of een buitenlands bedrijf kiest voor Nederland. Waarom hebben sommige Japanse bedrijven bijvoorbeeld hun Europese hoofdkantoor in Amstelveen gevestigd? Niet alleen vanwege de nabijheid van Schiphol, maar ook vanwege de aanwezigheid van een internationale school. Dat vinden ze heel belangrijk. Buitenlandse multinationals waarderen ook de scholingsgraad en tweetaligheid van de bevolking, evenals de open houding, waardoor expats hier gemakkelijk hun weg kunnen vinden. Ook de kwaliteit van het leven in de steden en de goede infrastructuur spelen mee.”
Hij meent dan ook dat het handhaven of afschaffen van de dividendbelasting weinig tot geen effect heeft op de investeringen. “Meer dividend voor beleggers betekent niet dat bedrijven meer gaan investeren. Ze gaan pas meer investeren als de kapitaalkosten dalen. De overheid heeft hier een breed aantal beleidsmaatregelen genomen om het vestigingsklimaat voor hoofdkantoren aantrekkelijk te maken. Nederland doet het redelijk goed. Extra beleid is niet nodig. Beter zou zijn als de Europese landen tot harmonisatie van hun belastingstelsels zouden komen, zodat voor bedrijven een level playing field (gelijk speelveld/red.) ontstaat en discussies zoals die over de dividendbelasting niet meer nodig zijn. Internationale bedrijven zijn veel beter af met een geharmoniseerd stelsel.”
Over de effecten van een verhuizing van hoofdkantoren naar een ander land is weinig bekend. Daar is nauwelijks onderzoek naar gedaan. “De effecten zullen van geval tot geval verschillen en vormen het spiegelbeeld van de effecten bij de komst van hoofdkantoren”, stelt Garretsen. “Als alleen de directie verhuist, zal het effect beperkt blijven. Het hangt er helemaal van af hoe diep een bedrijf hier is geworteld.”
Van Weeghel ziet wel een risico in buitenlandse overnames: “Stel dat bijvoorbeeld een Amerikaanse multinational een Nederlandse multinational overneemt, dan is de zuigkracht om de R&D naar de Verenigde Staten over te brengen aanzienlijk. Zeker nu technologie van groot strategisch belang is, is dat verankerd op managementniveau. Het ligt dan voor de hand de R&D niet ver van het hoofdkantoor te laten plaatsvinden. Het is dus zaak hier in Nederland zoveel mogelijk R&D te behouden. Daar profiteren ook universiteiten en hogescholen van, doordat die van bedrijven geld ontvangen voor onderzoek. En afgestudeerden en promovendi kunnen weer bij de bedrijfslaboratoria aan de slag.”