Ben van Beurden - Chief Executive Officer (CEO), Royal Dutch Shell plc

Dames en heren,

‘Non solus.’ Dit motto staat sinds het begin van de zeventiende eeuw op publicaties van uitgeverij Elsevier. ‘Niet alleen’. Het is een herinnering aan het feit dat we altijd op de schouders van onze voorgangers staan. Niet alleen voor de lezer, maar ook voor al die schrijvers die hun werk de afgelopen driehonderd jaar bij Elsevier hebben uitgegeven. Van Grotius tot Lipsius. Van Molière tot Multatuli. Van Stevin tot Schoo. Aan het werk van al deze giganten gaat de erkenning vooraf dat je het uiteindelijk niet alleen kan doen.

‘Non solus’ heeft voor mij echter nog twee andere betekenissen en daar wil ik het vandaag ook met u over hebben. Ten eerste is non solus de beste manier om met klimaatverandering en de energietransitie om te gaan. Want niemand kan de energieuitdagingen waar de wereld voor staat alleen oplossen. Geen overheid. Geen NGO. En zeker geen energiebedrijf.

We zullen het samen moeten doen. En er is nog een tweede, persoonlijke betekenis. Want ‘non solus’ had ook de samenvatting van mijn jeugd kunnen zijn. Ik ben geboren in de jaren vijftig in Roosendaal. Ik woonde daar totdat ik in de jaren zeventig ging studeren in Delft. Die omgeving was heel sociaal en met elkaar begaan. Families, vrienden, buren. Iedereen kende elkaar door en door. En iedereen hielp elkaar. Het was een omgeving waar iedereen bijsprong als er hulp nodig was, bijvoorbeeld bij ziekte, verhuizingen of verbouwingen.

Het was een hechte en informele omgeving waar we elkaar bezochten via de achterdeur die overigens nooit afgesloten was. De hulp van buren en familie ging automatisch en was vanzelfsprekend. Iedereen deed mee. Omdat je wist dat je zelf ook eens hulp nodig kon hebben. Toen ik klein was, leek het wel dat in ieder huis in onze straat een tante en oom woonden. En in de straat van mijn moeder was dat letterlijk het geval. De ‘non solus’ lag zogezegd op straat.

Thuis was ik natuurlijk ook niet alleen. We waren met z’n vieren. Mijn vader, mijn moeder, mijn zus en ik. Naast het kolenfornuis in de keuken hadden wij met het gezin één kolenkachel in het hele huis. Vooral aan dat fornuis had ik een hekel. Ten eerste omdat ik vaak de kolenkit moest vullen. Dat betekende regelmatige tochten naar het schuurtje achter in de tuin. Zeker in de winter was dit niet echt fijn. Ik voel de natte vrieskou nog langs mijn enkels omhoog trekken.

De tweede oorzaak van mijn kolenfornuishaat was ‘het washandje’. Daarmee wasten we ons naast het fornuis in de keuken. Nu ik erover nadenk had ik nog een grotere hekel aan dat washandje dan aan het fornuis. Want die lap koelde veel te snel af. Hoezeer ik ook mijn best deed om me zo snel mogelijk te wassen, uiteindelijk stond ik altijd te bibberen.

En toen, in de jaren zestig, veranderde ons leven. De kolen gingen en het gas kwam. Het was gedaan met de koude enkels. En er was een nog veel ingrijpendere verandering: we kregen een badkamer met een douche. Het washandje koelde nooit meer te snel af. De aansluiting op gas was voor mijn familie een grote vooruitgang. Dat was sowieso een thema in die tijd. Er leefden toen drie miljard mensen op aarde. En we zagen de opkomst van nieuwe technologie: in 1960 waren er in heel Nederland 34 computers. Vergelijk dat eens met nu, vijftig jaar later. Nu leven er 7,5 miljard mensen op aarde. En er zijn wereldwijd zo’n 55 miljoen computers verkocht. In de eerste drie maanden van dit jaar.

Dit had niemand vijftig jaar geleden precies kunnen voorspellen. Evenmin weten we nu precies wat er over vijftig jaar gebeurt. Niemand kan de toekomst voorspellen. Maar we hebben wel een idee over de richting, over de grote lijnen. Ten eerste dat er over vijftig jaar meer mensen zijn. Veel meer. De VN schat dat er rond 2050 bijna tien miljard mensen op aarde zijn. Tegen het eind van de eeuw zouden het er volgens de VN meer dan elf miljard kunnen zijn. Dat zijn er vier miljard meer dan nu.

De grootste groei zien we in Afrika en Azië. En hier is nog een tweede groei aan de gang. De levensstandaard van miljoenen mensen is hier sinds de jaren zeventig spectaculair verhoogd. Want het lukt hier steeds meer mensen om door te dringen tot de middenklasse. Dit is een ongekende overwinning voor de welvaart in de wereld. Waar een gemiddeld persoon in China in de jaren zestig bijvoorbeeld zo’n 58 dollar per jaar had te besteden, is dat nu dik 8.000 dollar. Er staat een hele rij landen klaar om een soortgelijke ontwikkeling te ondergaan. Miljoenen mensen in de wereld klimmen op naar de middenklasse. En dan heb ik het nog niet eens gehad over de mensen die nog aan deze klim moeten beginnen. Op dit moment hebben meer dan één miljard mensen op de wereld helemaal nog geen toegang tot energie.

Zoals u misschien begrijpt voel ik sympathie voor mensen die de kans krijgen het leven van zichzelf en hun kinderen te verbeteren. Maar de groei van de gemiddelde levensstandaard in de wereld gaat wel gepaard met meer energieverbruik. Veel meer energie. Dat is niet zo gek. Mensen betrekken hun eerste eigen huis. Ze schaffen een auto aan. Of hun eerste koelkast. Die toegang tot energie moet natuurlijk wel mogelijk zijn. Daarom investeert Shell bijvoorbeeld in manieren om energie beschikbaar te maken op plaatsen waar deze toegang beperkt is, zoals in India, Tanzania en Uganda.

Ter vergelijking: in de Verenigde Staten gebruiken mensen gemiddeld meer dan 300 gigajoule energie per jaar. Dat is een stuk meer dan de gemiddelde Nederlander, want hier gebruiken mensen 150 gigajoule per jaar. Maar een gemiddelde Keniaan gebruikt er 10. Dat is een flink verschil. De groei van de bevolking en de groei van de middenklasse in de wereld zorgt ervoor dat de totale vraag naar energie groeit. Volgens het Internationaal Energieagentschap is de vraag rond 2040 30% hoger dan nu. En aan het eind van de eeuw zou deze verdubbeld kunnen zijn. Aan deze vraag voldoen is een enorme opgave. Vooral omdat dit nog steeds maar de helft van het verhaal is. Ook hier geldt: non solus. Niet alleen.

Want er is nog een tweede opgave. Terwijl de wereld een manier moet vinden om aan een grotere energievraag te voldoen, moet tegelijkertijd de CO2-uitstoot omlaag om klimaatverandering tegen te gaan en de opwarming van de aarde te beperken tot onder 2 graden. Dit is geen eenvoudige opgave, daarover zijn we het snel eens. Maar er is zeker ook positief nieuws. Of zoals Frits van Egters in De Avonden zegt: ‘Het gaat slecht, maar verder gaat het goed.’ Onder meer door het Klimaatakkoord van Parijs en de daarop volgende beloftes die landen afzonderlijk hebben gedaan, zoals afgelopen jaar nog in Bonn tijdens de meest recente Klimaattop.

Het is veelzeggend dat de landen waar hier nogal eens met een opgetrokken wenkbrauw naar gekeken wordt, zich van hun positieve kant laten zien. Een grootuitstoter als China heeft serieuze klimaatambities en laat ook resultaten zien. Op dit moment rijdt bijvoorbeeld de helft van alle elektrische auto’s ter wereld in China rond. China produceert daarnaast een groot deel van de zonnepanelen en windturbines in de wereld. Dit laat een wat onderbelichte kant van de energietransitie zien. Shell ziet in de onzekere toekomst namelijk ook veel kansen. Hier zit een financiële kant aan.

Natuurlijk moet Shell aantrekkelijk zijn voor investeerders. Maar we kunnen op de lange termijn alleen geld blijven verdienen als we de soort energie leveren waar de samenleving om vraagt. We moeten relevante producten leveren. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat een bedrijf op de lange termijn niet kan overleven zonder waardering van de samenleving. En niet alleen omdat mensen anders je producten niet willen kopen, maar ook door personeelsbeleid. Shell is altijd op zoek naar toptalent. Maar wie wil er nou werken voor een bedrijf dat niet wordt gewaardeerd?

Gelukkig hoort Shell als werkgever al jaren bij de meest populaire werkgevers van Nederland... en dat moet zo blijven. Uiteindelijk wil ik graag dat mensen voelen dat wij een gezamenlijk doel hebben. Shell, de overheid, NGO’s, de samenleving: uiteindelijk willen we allemaal hetzelfde. Want de energietransitie raakt iedereen. Van een bouwvakker in Beijing tot een bakker in Budel. We gaan met z’n allen voor een wereld met schonere energie voor iedereen.

Ik ben ervan overtuigd dat gezamenlijk optrekken de beste manier is om resultaat te halen, maatschappelijk en financieel. En bij deze strategie van samenwerking hoort een open houding, naar de samenleving en onze investeerders. We laten zien wat we waard zijn en waar we voor staan. Dat doen we onder meer door intensief samen te werken. Zo is Shell in Nederland medeoprichter van de Transitiecoalitie, waarmee we de energietransitie in ons land hopen te versnellen.

In Nederland werken we ook samen met het kabinet. Met Erik Wiebes, de eerste Nederlandse minister voor Klimaat en Economie. Maar ook via het Klimaat- en Energieakkoord, waarmee het kabinet nadrukkelijk de samenwerking heeft gezocht met een groot aantal bedrijven en instellingen. Ook in Europa trekken we samen op met allerlei organisaties, onder andere als het gaat om door de overheid geleide mechanismen voor de beprijzing van CO2. Maar denk ook aan de Task Force for Climate-Related Financial Disclosures. The TCFD is een wereldwijd samenwerkingsverband, in het leven geroepen door Mark Carney, gouverneur van de Bank of England, en geleid door Michael Bloomberg, de voormalige burgemeester van New York.

De TCFD wil dat bedrijven meer informatie delen, zodat duidelijk wordt hoe goed zij zijn voorbereid op klimaatverandering. Zo voorkom je dat bedrijven risico’s wegmoffelen die met het klimaat te maken hebben. En daarmee voorkom je een financiële schok, zoals de bankencrisis in 2008. Als CEO van Shell juich ik dit initiatief toe. En inmiddels werken we als onderdeel van dit samenwerkingsverband aan manieren waarop bedrijven uit allerlei sectoren beter kunnen laten zien of ze klaar zijn voor de energietransitie. Samenwerking is dus cruciaal. Niemand kan het alleen. Non solus.

Dames en heren,

Als het goed is, twijfelt nu niemand meer dat de uitdaging waar de wereld voor staat enorm is. Maar voordat ik over oplossingen begin – dat is het vrolijke deel van dit verhaal - wil ik onze veronderstellingen nog wat verder uitdagen. Hiervoor moet ik eerst uitleggen hoe ik in dit vak ben terechtgekomen. Dat verhaal begint op het gymnasium in Roosendaal. Bij de nonnen van het Gertrudiscollege. Dat was destijds helemaal niet vanzelfsprekend.

Ten eerste omdat ik tot de allereerste lichting jongens op het Gertrudis behoorde. Dat was voor iedereen wennen. Ook voor de nonnen. Ten tweede was ik de eerste in mijn familie die mocht ‘doorleren’ zoals mijn moeder dat noemde. Mijn vader werkte als bankwerker in de Ligafabriek in Roosendaal. Jongens uit mijn familie leerden eigenlijk altijd met hun handen werken. Net als hun vaders. Maar mijn jeugd was in een tijd dat iedereen in de samenleving ambities mocht hebben. Ook een arbeiderszoon die goed kon leren. En dus mocht ik naar het gymnasium; of zoals het later heette: De scholengemeenschap. Mijn omgeving was niet onverdeeld enthousiast over deze beslissing. Sterker nog, sommige familieleden vonden het maar vreemd. Waarom zou je gaan ‘doorleren’ als je ook met een echt vak geld kon verdienen?

Na het gymnasium stond ik nogmaals voor deze keuze. Of ik nog verder wilde studeren. Ik wist stiekem al een tijd wat ik wilde. Als ik met de trein naar de Randstad reisde, zag ik vlak voor het Hollands Diep iets in mijn linkerooghoek blinken. Het waren de buizen van de chemische industrie bij Moerdijk die – letterlijk - schitterend boven alles uitstaken. De procesindustrie stond voor mij gelijk aan mystiek en moderniteit. De rijkdom van Nederland na de Tweede Wereldoorlog is immers mogelijk gemaakt door de petrochemie. Van oude moleculen nieuwe stoffen maken. Ik vond dit magie. Later kwam ik erachter dat het helemaal geen magie was. Het was chemie. En dat vond ik eigenlijk nog mooier.

Ik bedacht dat ik chemisch ingenieur zou worden. Ik ging studeren in Delft. De reactie liet zich voorspellen: ‘Waarom zou je gaan studeren, als je ook geld kunt gaan verdienen?’ Of nog sterker: ‘Al die studenten worden toch maar opgeleid voor de werkloosheid.’ Ik begreep het ook wel een beetje. Op je zestiende gaan werken was destijds in mijn familie heel normaal en doorstuderen op een universiteit was ook in de grote stad Roosendaal niet de norm. En het idee dat er ook een wereld buiten West Brabant lag, waar het misschien anders ging dan wij gewend waren, was bij ons in de buurt op z’n minst ongemakkelijk. Dus, ook toen had je al informatiebubbels, al werden ze in mijn jeugd vooral verzoorzaakt door regionale grenzen.

Dit mechanisme zien we nu ook in debatten over de energietransitie. Want ons perspectief is misschien niet Roosendaals, maar wel Westers en af en toe uitgesproken Nederlands. En vanuit dit Nederlandse perspectief lijken probleem en oplossing voor de klimaatproblemen op dit moment best duidelijk.

Deze oplossing luidt ongeveer als volgt: over niet lang rijdt iedereen in schone auto’s en krijgen wij al onze energie van het zonnepaneel op ons dak of van een windmolenpark op zee. Dus als we maar zo snel mogelijk hernieuwbare energiebronnen omarmen, kunnen we per direct stoppen met het gebruik van olie, kolen en gas. Probleem opgelost, zou je zeggen. En als je nu hier naar buiten loopt in Amsterdam, zie je inderdaad steeds meer elektrische auto’s in het verkeer of aan een laadpaal langs de weg.

Om het aantal elektrische auto’s snel te vergroten zien we ook allerei initiatieven, van de markt en overheden. En deze initiatieven werken. Volgens Bloomberg’s New Energy Finance Forecast heeft rond 2040 1 op de 3 auto’s op de wereld een stekker. Volgens de Boston Consultancy Group is tien jaar eerder, rond 2030, de helft van alle auto’s al (deels) elektrisch. Het zal hoe dan ook hard gaan.

Maar deze ontwikkeling verloopt niet overal en voor iedereen even snel. Zo kan iedereen zich voorstellen dat het commercieel personenvervoer snel overstapt op elektrisch rijden. Taxichauffeurs rijden bijvoorbeeld veel kilometers en verdienen daardoor de investering in een dure elektrische auto snel terug.

Maar stel je voor dat het omaatje waar tweedehandsautohandelaren het altijd over hebben, echt bestaat. Ze heeft het niet breed, maar ze komt rond. Ze gebruikt haar autootje alleen voor de wekelijkse boodschappen. Maar ze rijdt zo weinig dat ze de investering in een nieuwe elektrische auto er nooit uit haalt. De realiteit dicteert dat mensen dan minder snel geneigd zijn om zo’n investering te doen. Is dit leuk? Nee. Is dit hoe het werkt? Ik ben bang van wel.

Daarnaast verschilt de verspreiding van de elektrische auto per land en streek. Ook dit hangt sterk samen met de prijs van het voertuig, het aantal kilometer dat mensen met hun auto rijden, de staat van de infrastructuur en de kosten van elektriciteit in vergelijking met andere brandstoffen. Misschien heb ik het mis, maar ik geloof bijvoorbeeld niet dat de miljard mensen die op dit moment geen toegang hebben tot elektriciteit hun eerste stroom zullen gebruiken om hun Tesla op te laden.

Elektrische auto’s zijn dus zeker een deel van de oplossing in dichtbevolkte gebieden. Maar als de wereld een complete oplossing zoekt, is een breder perspectief noodzakelijk. Een perspectief dat rekening houdt met alle spelers en omstandigheden. Hetzelfde geldt voor hernieuwbare energiebronnen. In sommige landen waait het niet genoeg voor windmolens. In andere landen schijnt niet genoeg zon om afhankelijk te zijn van zonnepanelen.

Er zijn ook landen die het geld niet hebben voor een snelle, massale energieomslag. En in een klein aantal landen ontbreekt gewoon de politieke en maatschappelijke wil. Het punt is: niet iedereen in de wereld denkt of handelt zoals wij. Omstandigheden verschillen. Perspectieven verschillen.

Mijn jeugd in Roosendaal kan nogmaals als voorbeeld dienen. Mijn ouders hadden geen auto. Die hadden ze ook niet echt nodig. Familie en vrienden woonden in de buurt. En de Ligafabriek waar mijn vader werkte, lag op 5 minuten lopen. Dat vinden we nu een beetje raar, als iemand geen auto heeft. Of geen rijbewijs. Ik kan me goed herinneren dat het voor mijn generatie een soort race was. Op je zestiende zo snel mogelijk een brommer. Op je achttiende zo snel mogelijk een auto. Dan lag de wereld - of toch in ieder geval delen van Brabant en Zuid-Holland - aan je voeten.

Mijn zoon is nu 23. Hij heeft nu uiteindelijk besloten om zijn rijbewijs te gaan halen. Misschien staat hij in 2050 wel op een podium en zegt dan tegen de zaal: ‘Mijn ouders hadden zèlf een auto.’ En dat iedereen dan besmuikt moet lachen.

Het punt is: normen verschillen niet alleen qua plaats, maar ook in tijd. Toen ik tiener was, stond een eigen auto voor mij symbool voor onafhankelijkheid en vrijheid. Dat was achteraf gezien wat simpel gedacht. Er is meer nodig om vrij te zijn dan een vervoermiddel. Voor de tiener van nu is de elektrische auto een symbool voor een schonere toekomst. Dit is misschien ook wat te eenvoudig gedacht.

Er is meer nodig voor een schonere toekomst dan een groter aantal elektrische auto’s. Want elektriciteit is niet hetzelfde als energie. Deze zin is zo belangrijk dat ik ‘m herhaal... ...elektriciteit is niet hetzelfde als energie. Van alle energie die we op dit moment in de wereld gebruiken, is nog geen twintig procent elektriciteit. Ongeveer een vijfde. Stel, je zet de vijf leden van de originele Rolling Stones op een rij.

Als dit vijftal het hele energiegebruik in de wereld representeert, zou alleen Keith Richards elektriciteit zijn. Van de vijf grootste Nederlanders ooit, zou alleen Erasmus elektriciteit zijn. Van alle Village People zou alleen de indiaan elektriciteit zijn. Dus als we de stroom voor alles in de wereld waar een stekker aanhangt op dit moment uit water, wind en de zon halen, is nog steeds een dikke tachtig procent van onze energievraag onbeantwoord gebleven. Daarom is het op dit moment onverstandig te roepen dat energiebedrijven geen gas of olie meer uit de grond zouden moeten halen. En dit blijft in de toekomst tot op zekere hoogte nodig.

Begrijp me niet verkeerd, de wereld gaat qua elektrificatie van het energiesysteem de goede kant op.

Volgens berekeningen van het scenarioteam van Shell neemt het aandeel van elektriciteit in de totale energiebehoefte van de wereld de komende jaren flink toe. Tegen 2035 kan het al 30% zijn. En 50% rond 2060. Het is een groeiende markt en Shell wil hierin dan ook een steeds actievere rol spelen. Zo kunnen mensen inmiddels op steeds meer plekken met behulp van Shell hun elektrische auto opladen, thuis, op het werk en op onze tankstations. En zet Shell, bijvoorbeeld met de overname van het Britse energiebedrijf First Utility, stappen op de markt voor de stroom die uit het stopcontact komt.

Maar ondanks de groei, is elektriciteit slechts een van de vier hoofdsectoren in de energie. Vervoer is de tweede sector. En bij vervoer zien we meteen de limieten van elektriciteit. Iedereen weet dat je elektrisch kan rijden maar iedereen kan zich denk ik ook voorstellen dat we met een batterij nog geen raket kunnen lanceren om een elektrische auto in ons zonnestelsel te positioneren.

Vervoerders die een zware vracht over de weg of over het water over een lange afstand elektrisch willen verplaatsen, staan op dit moment voor de keuze: vervoer ik mijn vracht of vervoer ik de batterijen? Want allebei is vooralsnog niet werkbaar. En ja, we kunnen een vliegtuigje zonder passagiers op zonne-energie laten rondvliegen. Maar zo’n vliegtuig vol passagiers van Schiphol naar Beijing transporteren lukt nog lang niet.

De derde hoofdsector, gebouwen, is nog moeilijker, omdat het hierbij over persoonlijke keuzes gaat. Willen we bijvoorbeeld zonnepanelen per direct verplichten? Regelgeving van de overheid is dan noodzakelijk. Dat klinkt misschien als een goed idee, maar niet iedereen vindt panelen mooi en niet iedereen kan ze betalen, wat voor sociale frictie kan zorgen.

De vierde, laatste en moeilijkste sector is de industrie. Hier zijn de limieten het duidelijkst. De productie van glas, staal, cement, plastic en chemicaliën is door de vereiste hoge temperatuur, hoge druk, of de benodigde grondstoffen vooralsnog alleen mogelijk met traditionele brandstoffen. Vooral de invloed van de chemische industrie is veel groter dan mensen realiseren. Want de chemische industrie is nodig voor vrijwel alle andere industrieën. Of het nu gaat over lichtgewicht kunststof, isolatiemateriaal of betere batterijen voor je iPhone.

Ik weet dat sommige mensen denken dat de wereld morgen – en anders overmorgen – kan stoppen met traditionele brandstoffen. Als dat inderdaad zou kunnen, dan zou ik dat van harte toejuichen. Al was het maar omdat ik denk dat Shell succesvol kan zijn in welk energiesysteem dan ook. Maar het is allemaal niet zo eenvoudig als wel eens wordt beweerd. Zelfs als iedereen op stroom (of waterstof) gaat rijden, kunnen we niet zonder gas of olie. Zelfs als ieder apparaat met een stekker in de wereld vanaf nu zijn stroom zou krijgen via zonne- of windenergie, kunnen we niet zonder gas of olie. Zelfs als ieder huis, kantoor en iedere fabriek perfect wordt geïsoleerd, kunnen we niet zonder gas of olie.

Ik weet wat een groot aantal van jullie op dit moment denkt. ‘Daar verzinnen ze wel iets op.’ Er bestaat een specifiek idee over wat de oplossing voor klimaatverandering zal zijn. Een nieuw – nu nog onbekend - antwoord... Een disruptie... Iets met een app... Dat wij dit verwachten komt wellicht door de Wet van Moore. Deze Gordon Moore was een van de oprichters van chipfabrikant Intel. In 1965 voorspelde hij dat de kracht van computerchips iedere anderhalf tot twee jaar zou verdubbelen. Zijn voorspelling veranderde voor ICT in een wetmatigheid. En ons beeld van innovaties veranderde mee. Dat is de norm voor verandering geworden: een revolutionaire techniek die al het oude wegvaagt. Facebook vermorzelde Hyves. Spotify vermorzelde de platenzaak. En e-mail vermorzelde niet alleen de fax, maar ook de brief.

Het energiesysteem, waarschijnlijk de grootste en meest ingewikkelde infrastructuur ter wereld, gedraagt zich heel anders dan ICT. De Wet van Moore vereist een prestatiegroei van 46 procent per jaar.

Alleen dan is het mogelijk om iedere achttien maanden een nieuwe generatie computers te bouwen. De energiewetenschapper Vaclav Smil heeft voor de energiesector iets soortgelijks uitgerekend. Hij keek hoe lang het duurde voordat een nieuwe energiebron van 5 naar 25 procent van de markt groeide. Nadat olie in 1905 5 procent haalde, duurde het nog 28 jaar voordat het wereldwijd 25 procent aantikte. Gas deed er 33 jaar over. Ondanks de enorme aandacht en de snelle groei van windturbines en zonnepanelen in de afgelopen jaren, moeten deze hernieuwbare energiebronnen de 5 procent nog halen.

We staan echt nog maar aan het begin. Zelfs de grootste disrupters van allemaal, de techbedrijven in Silicon Valley, hebben ervaren dat de energietransitie anders werkt dan de ICT-markt. In Vaclav Smils meest recente boek staat hier een mooi voorbeeld van: in 2008 nam Google met de beste bedoelingen van de wereld het initiatief om in de Verenigde Staten in 2030 het gebruik van kolen en olie drastisch te verlagen. Door op te roepen om elektriciteit uit kolen en olie terug te brengen tot nul. En het gebruik van benzinemotoren te verminderen tot 44 procent. Google staakte deze campagne in november 2011. Het stelde de doelen niet bij, maar gaf ze op.

Als we de energietransitie tot een succes willen maken, moeten we teleurstellingen voorkomen. Als de teleurstelling namelijk te groot is, dan stel je je doelen niet bij, maar dan geef je op. En dat kunnen we ons niet veroorloven. Daarvoor is het te belangrijk. Grote veranderingen gaan in kleine stappen. We moeten hoog mikken, graag zelfs, maar onze doelen moeten ook haalbaar zijn.

Met genoeg ambitie om de opwarming van de aarde onder de twee graden te houden. Met genoeg oog voor het feit dat dit niet morgen in de hele wereld op dezelfde manier is geregeld, omdat er bijvoorbeeld nog meer dan een miljard mensen zijn die zich uit de armoede proberen te vechten. Maar ook met genoeg oog voor het feit dat de markt aan mensen een echte keuze laat om voor CO2-arme producten te kiezen. Daarmee kom ik bij het goede nieuws. Want ik geloof dat het kan lukken. En hoe we dit gaan doen heeft u al gehoord: non solus. We doen het samen. Ieder zijn eigen rol, maar wel met elkaar.

Over de rol van Shell heb ik een duidelijk idee. Volgens het scenario waar Shell nu aan werkt, kan de wereld in het jaar 2070 onder de streep nul uitstoten. Hierbij stoot de samenleving wel nog steeds CO2 uit, maar deze uitstoot wordt opgevangen en opgeslagen of gecompenseerd. Netto geen uitstoot meer dus. Het Nederlandse kabinet heeft de ambitie dit in Nederland al in 2050 te bereiken. Zoals gezegd gaat dit niet overal op dezelfde manier. Niet heel de wereld volgt het Nederlandse pad van economische en industriële ontwikkeling, en verduurzaming. Maar of we het nou over de wereld in 2070 of Nederland in 2050 hebben, deze ambities vereisen van iedereen een gigantische verandering. Van overheden, individuen en bedrijven.

Omdat het alleen in stappen kan, heeft Shell op het pad naar deze toekomst een paar markeringen aangebracht. In overeenstemming met de samenleving die het Akkoord van Parijs probeert te halen, is het de ambitie van Shell om voor 2035 de netto CO2-voetafdruk van de energieproducten die Shell verkoopt met 20% te verlagen in vergelijking met nu.

Voor 2050 is dat voornemen een reductie van 50%. Dat betekent, vergeleken met nu, de helft van de CO2 voor iedere geleverde energie-eenheid. En iedere vijf jaar controleren we of we nog op één lijn liggen met de rest van de wereld. Als dat niet zo is, passen we ons aan het tempo van de samenleving aan. De uitstoot die Shell gaat beteugelen bestaat uit drie delen, als ik het heel eenvoudig uitleg. Of beter, als ik het uitleg op een niet-technische manier, zonder alle officiële definities. Eén: uitstoot van de energie die Shell zelf verbruikt. Twee: uitstoot van het gebruik van de energieproducten die Shell verkoopt. En drie: uitstoot die moeilijk te stoppen is...

Laat ik beginnen met de energie die Shell zelf verbruikt. We pakken de CO2-intensiteit van onze productie aan. Dit is bijvoorbeeld de reden dat we in Moerdijk het grootste zonnepark van Nederland aanleggen. De 50.000 zonnepanelen leveren energie die ons eigen chemiepark schoner maakt. Deze aanpak van onze eigen fabrieken is noodzakelijk, logisch... en volstrekt onvoldoende. De vervoersector zou er ook weinig mee opschieten als autofabrikanten alleen hun fabrieken zouden zuiveren en verder zouden zwijgen over hun auto’s.

Daarom pakken we ten tweede de uitstoot van CO2 aan via elke eenheid van de energieproducten die wij verkopen. Onze ‘New Energies’-afdeling, die we in 2016 hebben opgericht, helpt hierbij. Deze afdeling van het bedrijf zoekt constant naar nieuwe kansen in nieuwe energiebronnen. Met investeringen die tot 2020 kunnen oplopen tot 2 miljard dollar per jaar. New Energies concentreert zich op twee onderwerpen.

Ten eerste nieuwe brandstoffen. Shell is bijvoorbeeld al een hele tijd de grootste producent van biobrandstof uit suikerriet via onze joint venture Raízen in Brazilië. En we onderzoeken nu hoe we een nieuwe generatie biobrandstof op de markt kunnen brengen. Zo loopt in het Indiase Bangalore een vergevorderd proefproject om biobrandstof te ontwikkelen uit afval. Shell is ook nauw betrokken bij de ontwikkeling van waterstof als energiebron.

Zo helpen we in Duitsland – als één van de partners in een publiek-private samenwerking – een landelijk netwerk van 400 waterstofpompstations aan te leggen. We zijn bovendien medeoprichter van de Hydrogen Council. Dit is een groep van energiebedrijven en autofabrikanten die de komende vijf jaar 10 miljard euro wil investeren in waterstof als brandstof voor de toekomst. Verder is Shell een van de grootste producenten van LNG ter wereld. LNG betekent liquefied natural gas, oftewel vloeibaar gas. LNG is bijvoorbeeld bijzonder geschikt voor de scheepvaart.

Volgens de Nederlandse Havenman van het Jaar Pieter van Oord stappen zeeschepen het komende decennium massaal over van stookolie op LNG. Volgens mij heeft hij gelijk. Sovcomflot, een van de grootste scheepsbouwers ter wereld, bouwt inmiddels tankers die op LNG varen. En volgend jaar komt Carnival, een van de grootste cruiseoperators ter wereld, met het eerste cruiseschip dat op LNG vaart. Daarom ligt in de Rotterdamse haven al een LNG-tankschip van Shell, een soort drijvend pompstation, om de vrachtvloot te helpen van diesel over te stappen op gas.

Daarnaast concentreert ‘New Energies’ zich op elektriciteit. Dat is niet zo raar, want zoals ik eerder zei, groeit elektriciteit naar verwachting als aandeel van het totale energiesysteem. Daar liggen voor Shell kansen. Bijvoorbeeld door op een aantal van onze tankstations snelladers te plaatsen voor elektrische auto’s. En door de overname van NewMotion kunnen we elektrisch laden ook bij mensen thuis of op kantoor aanbieden. Daarnaast helpt Shell ervoor te zorgen dat ons elektricteitsnetwerk de benodigde groei van de elektrificatie aankan. Ik denk dat iedereen thuis wel eens een apparaat te veel heeft ingestoken.

Dat de aanknop op je föhn de uitknop van alle apparaten en lampen in huis blijkt. Tenzij we in actie komen, gaan we dat vaker meemaken – en op veel grotere schaal. Green Alliance, een groene denktank in het Verenigd Koninkrijk, berekende bijvoorbeeld afgelopen jaar dat er slechts zes auto’s tegelijkertijd in dezelfde buurt ingestoken hoeven te zijn om een lokaal stroomtekort te veroorzaken. Daarom ontwikkelt Shell een slim oplaadsysteem voor auto’s dat communiceert met het elektriciteitsnetwerk. Dit systeem zorgt ervoor dat auto’s opladen op momenten dat er voldoende energie beschikbaar is. Dit kan voor klanten nog voordeliger zijn ook. Maar we zorgen ook dat de stroom zelf schoner is. Bijvoorbeeld via het groot windpark-op-zee bij Borssele dat Shell met een aantal partners ontwikkelt.

Dan het derde deelgebied: wat doet Shell aan de uitstoot die moeilijk te stoppen is? Sommige sectoren kunnen hun uitstoot nog niet reduceren tot nul. Zoals gezegd, het is momenteel nog onmogelijk staal of cement te maken zonder traditionele brandstoffen. Dus heeft de wereld een oplossing nodig die het probleem via een andere weg benadert. Die oplossing bestaat.

Daarvoor moeten we denken aan een toekomst die in ieder geval koolstofarm is, als koolstofvrij nog niet haalbaar is. We moeten de COdie we wel produceren, beter afvangen of zelfs weer uit de lucht halen. Dit kan door te investeren in natuur. Daarom bieden we in Nederland sinds eind vorig jaar onze zakelijke klanten de mogelijkheid om voor een paar cent per liter extra de CO2-impact van onze brandstoffen te compenseren. Dit geld investeert Shell in natuur. Bijvoorbeeld in het Kasigau Corridor-project in Kenia waar meer dan 200.000 hectare bedreigd bos wordt beschermd en inmiddels meer dan vijftigduizend bomen zijn aangeplant. En voor het eind van dit jaar willen we in Nederland al onze klanten deze mogelijkheid bieden.

Daarnaast gaan we de COdie we produceren te lijf met Carbon Capture and Storage – CCS. U heeft hier vast al over gehoord toen het Regeerakkoord werd gepresenteerd. Want het kabinet Rutte-III verwacht veel van CCS. En ik denk dat daar, met de juiste voorwaarden, alle reden toe is. Want CCS vangt CO2-emissies af en slaat ze veilig op. De opwarming van de aarde beperken tot 2 graden Celsius of lager lijkt niet mogelijk zonder CCS, volgens het Internationaal Energieagentschap én het Intergovernmental Panel on Climate Change.

Op dit moment verkennen we onder leiding van het Rotterdamse havenbedrijf hoe CO2 van de Rotterdamse industrie het beste kan worden opgeslagen in lege gasvelden in de Noordzee. Dit is een goede zaak, want als we de klimaatambitities van dit kabinet willen halen, moeten we snel aan de slag met de opvang van CO2. Uiteraard onderzoeken we ook hoe we vervolgens CO2 kunnen hergebruiken. Dit gebeurt al op kleine schaal. We leveren bijvoorbeeld een deel van de CO2 van Shell Pernis aan de frisdrankindustrie. En in het Westland krijgen ondernemers in de land- en tuinbouw een deel van de CO2 uit Pernis waarmee ze hun bloemen en planten sneller laten groeien.

En we investeren via het Nederlandse Chemical Building Blocks Consortium, een samenwerkingsverband tussen universiteiten, overheid en grote bedrijven, in een nieuwe manier van denken over chemie, waarbij CO2 niet het afval aan het eind van het chemisch proces is, maar een grondstof aan het begin. Deze weg is lang, maar het is ook een grote kans. En ik hoop natuurlijk dat we onderweg jongeren inspireren om chemie te studeren. In Canada laat Shell met Quest overigens zien dat CCS werkt.

Dat is een gigantisch project, dat we niet hadden kunnen opzetten zonder steun van Canadese overheden. En nu de Nederlandse overheid CCS ook heeft omarmd, heb ik alle reden om nog positiever te zijn over het halen van de klimaatdoelen in ons land.

Dames en heren,

Het staat op publicaties van Elsevier, maar het geldt ook voor de energietransitie en opgroeien in Roosendaal... non solus. Je kunt het niet alleen. Samenwerking is cruciaal. Want hoe groot Shell in de ogen van sommigen ook mag zijn, de energietransitie is vele malen groter. En wat Shell ook doet, het kan maar een fractie zijn van alles wat er moet gebeuren. Nederland heeft alles in zich om het geweldig te doen op energiegebied.

Het is bijna een traditie dat Nederlanders het enorm met elkaar oneens zijn en dan toch samen resultaten halen. Dat is voor mij de essentie van polderen. En volgens mij moeten we dat koesteren. Ondanks onenigheid over de weg er naartoe, erkennen dat je hetzelfde doel hebt. Maar dit zie ik nu niet altijd terug. In het Nederlandse energiedebat gaat te veel energie verloren met hard roepen dat de ander ongelijk heeft. Dat vind ik on-Nederlands. We moeten zorgen dat het energiedebat op resultaten gericht blijft. Want als je al je energie steekt in het onderuit halen van de ander, ben je uiteindelijk zelf niets opgeschoten.

Laat ik daarom een laatste voorbeeld noemen van nuttige samenwerking. Om voortvarend te kunnen investeren in nieuwe energiebronnen is effectieve CO2-beprijzing belangrijk. En die beprijzing moet van de overheid komen. Het is zaak hier snel werk van te maken, het liefst in Europees verband. Het Europees emissiehandelsysteem dat vorig jaar is hervormd, is veelbelovend. De CO2-prijs in de EU is sinds de zomer verdubbeld tot zo’n 10 euro per ton. Dit is nog niet het niveau om uitstoot af te schrikken en innovatie te stimuleren, maar analisten voorspellen een gemiddelde prijs van 25 euro in het volgende decennium. Dit kan op langere termijn ervoor zorgen dat consumenten en bedrijven kiezen voor producten met een lage CO2-uitstoot. Dat gebeurde in het Verenigd Koninkrijk, waar de overheid in april 2015 de CO2-prijs verhoogde van 5 naar 18 pond per ton CO2. Onderzoeksbureau Aurora Energy Research berekende dat dit eraan bijdroeg dat de vraag naar elektriciteit die opgewekt werd door gas met 56% steeg, terwijl de vraag naar elektriciteit uit kolen met 73% daalde in de eerste helft van 2016. Het resultaat van deze verschuiving --- in elk geval deels --- was dat de CO2-uitstoot door stroomopwekking met 24 procent daalde.

In april vorig jaar slaagde het Verenigd Koninkrijk er zelfs in een hele dag geen kolen te gebruiken om elektriciteit op te wekken. Dit was voor het eerst sinds 1882. Dat kan het effect zijn van een serieuze, door de overheid geleide, CO2-prijs. Bedrijven en consumenten worden aangespoord om de juiste afweging te maken. Dit soort samenwerkingen hebben resultaat, helemaal als er meerdere landen bij betrokken zijn.

Dus als u iets onthoudt van mijn verhaal, laat het dan ‘non solus’ zijn. Want ik weet zeker dat we met de juiste samenwerking straks aan de andere kant van de energietransitie in een wereld leven mét schonere energie voor iedereen en zònder veel te koude washandjes.

Dank u.

Deze speech in het Engels en een overzicht van meer speeches kunt u vinden op shell.com